1-4: woordenschat en figuurlijk taalgebruik

welkom!
les 8: 
letterlijk en figuurlijk taalgebruik
woordenschat
1 / 40
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 40 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 120 min

Éléments de cette leçon

welkom!
les 8: 
letterlijk en figuurlijk taalgebruik
woordenschat

Slide 1 - Diapositive

Lesdoelen
- Aan het einde van de les weet je het verschil tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik 
- Aan het einde van de les kun je figuurlijk taalgebruik in een zin herkennen en de betekenis ervan benoemen.
- Je bent gestart met je persoonlijke woorddossier

Slide 2 - Diapositive

Waarom belangrijk?
*In het dagelijks leven kom je veel figuurlijk taalgebruik tegen.
*In het examen schrijven, spreken en gesprekken moet je een uitdrukking gebruiken.

Slide 3 - Diapositive

Letterlijk vs. figuurlijk
  • Letterlijk taalgebruik -> Wat er staat, is wat je bedoelt.
-Toen Jan gegeten had, legde hij zijn handen op zijn buik.

  • Figuurlijk taalgebruik -> Er staat iets anders dan wat je bedoelt.
-Mijn ouders zijn twee handen op één buik.

Uit de rest van de tekst kun je opmaken of een zin letterlijk of figuurlijk bedoeld is.

Slide 4 - Diapositive

Uitdrukkingen
*Een uitdrukking is een vast groepje woorden dat altijd figuurlijk bedoeld is.

*Let op: je moet een uitdrukking in je examen schrijven, spreken en gesprekken gebruiken!

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Mark wilde zijn rijbewijs gaan halen, maar hij zag veel beren op de weg.
A
Mark kwam tijdens zijn rijles beren op de weg tegen.
B
Mark zag veel moeilijkheden bij het halen van zijn rijbewijs.

Slide 10 - Quiz

De boze student had nog een appeltje met zijn docent te schillen.
A
De student moest voor zijn docent een appel gaan schillen.
B
De student moest nog een vervelende zaak afhandelen.

Slide 11 - Quiz

De boze student ging de klas uit om een appel voor zijn docent te schillen.
A
De student moest voor zijn docent een appel gaan schillen.
B
De student moest nog een vervelende zaak afhandelen.

Slide 12 - Quiz

Opzoeken?
1) Met vuur spelen -> ...
2) Er komt licht in de duisternis. -> ...
3) In hart en nieren  -> ...
4) De kat uit de boom kijken -> ...
5) Iemand de hand boven het hoofd houden -> ...
6) Een speld in een hooiberg zoeken -> ...
7) Brood op de plank hebben -> ...
8) Iemand een oor aannaaien -> ...
9) Achter de wolken schijnt de zon. -> ...

Slide 13 - Diapositive

timer
15:00

Slide 14 - Diapositive

Woordenschat

Slide 15 - Diapositive

1. Wat betekent 'frappant'?
A
onopvallend
B
breekbaar
C
in het oog lopend
D
lekker

Slide 16 - Quiz

2. Wat betekent 'uitbesteden'?
A
werk door anderen laten doen
B
geld uitgeven
C
niet uitwerken van opdrachten
D
buiten betalen

Slide 17 - Quiz

3. Wat betekent 'evolueren'?
A
ontwikkelen
B
waarderen
C
reflecteren
D
beter worden

Slide 18 - Quiz

5. Wat is een 'decennium'?
A
afstand van 10 kilometer
B
lengte van 10 meter
C
tijdvak van 10 uur
D
periode van 10 jaar

Slide 19 - Quiz

6. Wat betekent 'welbevinden'?
A
verblijfplaats
B
gevoel van tevredenheid
C
vakantie vieren
D
in wellnessruimte zijn

Slide 20 - Quiz

9. Wat is een 'drijfveer'?
A
onderdeel van een auto
B
instrument voor veilig zwemmen
C
lichtgewicht boot
D
beweegreden

Slide 21 - Quiz

10. Wat is 'zijdelings'?
A
direct
B
indirect
C
rechtstreeks
D
van zijde gemaakt

Slide 22 - Quiz

synoniemen
verschil
vitaliteit
prognose
diagnose
innovatie
promotie
onderscheid
levenslust
voorspelling
vaststelling
vernieuwing
bevordering

Slide 23 - Question de remorquage

Voor de meeste mensen zijn alle pinguïns ....................... , maar een kenner ziet wel degelijk verschil.
A
identiek
B
bankroet
C
materialistisch
D
diplomatiek

Slide 24 - Quiz

Uw opmerking is niet .............. ; we bespreken op dit moment een ander onderwerp.
A
relevant
B
lokaal
C
continu
D
chronologisch

Slide 25 - Quiz

De NPO ............... leden omdat ze anders minder uitzendtijd zou krijgen op tv.
A
perfectioneerde
B
imponeerde
C
analyseerde
D
wierf

Slide 26 - Quiz

In dit ............... wordt Carlos als één van de beste gitaristen van de wereld beschouwd.
A
vooroordeel
B
interruptie
C
genre
D
federatie

Slide 27 - Quiz

Wieneke is vaak ........................ . Als iedereen het ene doet, doet zij juist het andere.
A
materialistisch
B
tegendraads
C
abstract
D
diplomatiek

Slide 28 - Quiz

‘Het zijn maar ............... ’, riep de uitgever. ‘Je mag er gerust van afwijken als je dat wilt.’
A
vooroordelen
B
budgetten
C
richtlijnen
D
instituten

Slide 29 - Quiz

Een goed hulpmiddel om je huiswerk te leren, is belangrijke zinnen uit je boek ..................... met een stift.
A
arceren
B
werven
C
verrichten
D
simuleren

Slide 30 - Quiz

De wedstrijd werd sterk beïnvloed door het ......................... oordeel van de scheidsrechter om een penalty te geven.
A
circa
B
actuele
C
subjectieve
D
autoritaire

Slide 31 - Quiz

Peter ........................ dat het misschien een goed idee was om wat minder hard te schreeuwen.
A
bemiddelde
B
suggereerde
C
pretendeerde
D
ontbond

Slide 32 - Quiz

Door beiden wat water bij de wijn te doen, kwamen de onderhandelaars uit de langdurige .......................
A
clausule
B
impasse
C
delegatie
D
interactie

Slide 33 - Quiz

Omdat de speler veel ................. geboekt had, mocht hij een niveau hoger spelen.
A
biografie
B
progressie
C
concept
D
expansie

Slide 34 - Quiz

Mijn zus ................. andermans moeilijkheden altijd, terwijl ze die van zichzelf beschouwt als heuse wereldproblemen.
A
ruïneert
B
bagatelliseert
C
intimideert
D
generaliseert

Slide 35 - Quiz

12. Welk woord ontbreekt?
Het is echt een heerlijke plek. Je kunt daar naar h......... zwemmen, dansen en sporten.

Slide 36 - Question ouverte

13. Welk woord ontbreekt?
Deze winkel o........... zich van andere winkels doordat hij ook 's nachts open is.

Slide 37 - Question ouverte

15. Welk woord ontbreekt?
We kunnen meer winst maken door aan p....... te doen: folders uitdelen en advertenties plaatsen.

Slide 38 - Question ouverte

Vragen?
VRAGEN?

Slide 39 - Diapositive

Huiswerk
NuNederlands
  • Hoofdstuk luisteren 2 > theorie en opdrachten
  • aanvullen eigen woorddossier n.a.v. deze les
  • (Hoofdstuk woordenschat 1 indien wenselijk)

Slide 40 - Diapositive