Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Sterke werkwoorden in het Duits
Sterke werkwoorden met een
-a- of een -e- in de stam
Slide 1 - Diapositive
sterk werkwoord
Een sterk werkwoord krijgt in de verleden tijd een andere stamklinker. Het voltooid deelwoord eindigt op -n of -en.
Als een werkwoord in het Nederlands sterk is, is dat vaak in het Duits ook zo.
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Diapositive
Slide 4 - Diapositive
Hij rijdt (fahren)
A
er fahrt
B
er fährt
Slide 5 - Quiz
Welke vorm klopt? anfangen
A
ich fänge an
B
sie anfängt
C
ihr anfängt
D
du fängst an
Slide 6 - Quiz
jij ziet (sehen)
A
du siehst
B
du sehst
C
du sihst
Slide 7 - Quiz
u leest (lesen)
A
Sie liest
B
Sie lezen
C
Sie lehst
D
Sie lesen
Slide 8 - Quiz
zij geeft (geben)
A
sie giebt
B
sie gebt
C
sie gibt
Slide 9 - Quiz
jij helpt
Slide 10 - Question ouverte
jij gaat
Slide 11 - Question ouverte
Slide 12 - Diapositive
Oefen zinnen ;
1. Was ...... (essen) du am liebsten? 2. Am liebsten ..... (essen) ich Pizza. 3. Wir ...... (helfen) ihm immer! 4. Rosi ..... (geben) Anja eine CD! 5. Ich ...... (sprechen) gerne über Politik.
Slide 13 - Diapositive
Antwoorden:
1: isst 2: esse 3: helfen 4: gibt 5: spricht Dankje wel voor het lezen en eventueel oefenen! bron: scholieren.com
Slide 14 - Diapositive
korte e wordt korte i:
als de e in de stam kort uitgesproken wordt (zoals in sprechen) dan verandert deze bij du/er/sie/es in een i: voorbeeld: sprechen [= spreken]
Slide 15 - Diapositive
korte e wordt korte i:
sprechen
werfen
helfen
essen
vergessen
treffen
gelten
Slide 16 - Diapositive
lange e wordt ie:
als de e in de stam lang uitgesproken wordt (zoals in lesen) dan verandert deze bij du/er/sie/es in een ie: voorbeeld: lesen [= lezen]
Slide 17 - Diapositive
lange e wordt ie:
lesen
sehen
stehlen
Slide 18 - Diapositive
uitzonderingen (niet sterk)
toch geen e/i-wisseling hebben: branden: (brennen) es brennt denken: (denken) er denkt gaan: (gehen) er geht kennen: (kennen) er kennt noemen: (nennen) er nennt rennen: (rennen) er rennt staan: (stehen) er steht
Slide 19 - Diapositive
uitzonderingen(i/ie)
Je zou verwachten dat zij een ie in de stam krijgen, maar het wordt toch een i: