LES 6 woordsoorten T3 & T4 SE

Grammatica Woordsoorten
1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Grammatica Woordsoorten

Slide 1 - Diapositive

Hoofdzin / Bijzin
De Nederlandse taal bestaat uit enkelvoudige en samengestelde zinnen. Een enkelvoudige zin heeft één persoonsvorm en één onderwerp. Een samengestelde zin heeft twee of meer persoonsvormen en twee of meer onderwerpen.

Samengestelde zin
Een samengestelde zin kan bestaan uit twee hoofdzinnen of een hoofdzin en bijzin.  
Hoofdzin
Bij een hoofdzin staan de persoonsvorm en het onderwerp naast elkaar, je kunt hier geen ander woord tussen plaatsen
Bijzin
In een bijzin staan de persoonsvorm en het onderwerp uit elkaar, er staat altijd een woord of meerdere woorden tussen. 

Slide 2 - Diapositive

* Bij een hoofdzin staan de persoonsvorm en het onderwerp naast elkaar, je kunt hier geen ander woord tussen plaatsen. 

* In een bijzin staan de persoonsvorm en het onderwerp uit elkaar, er staat altijd een woord of meerdere woorden tussen. 
Voorbeeld
- Ik heb nu alle zinsdelen geleerd. (enkelvoudige zin)
- Dit boekje heeft mij daarbij geholpen. (enkelvoudige zin)
Ik heb nu alle zinsdelen geleerd en daar heeft dit boekje mij bij geholpen.    
(samengestelde zin)

Slide 3 - Diapositive

Ik ga slapen, omdat ik moe ben geworden.
pv 1. ow 1. HZ/BZ
pv 2. ow 2. HZ/BZ
voegwoord:

Slide 4 - Question ouverte

Opdracht:
Bestudeer de theorie van blz 18 (HZ/BZ) en maak opdr 9

Slide 5 - Diapositive

Woordsoorten
Lidwoorden
de
het 
een
Zelfstandig naamwoord
1 Je kunt er een lidwoord voor zetten;
2 Je kunt het van enkelvoud  meervoud veranderen, of andersom;
3 Je kunt er een verkleinwoord van maken.

Zelfstandig werkwoord
Een zelfstandig werkwoord (zww) is het belangrijkste werkwoord in de zin. Als er één werkwoord in de zin staat, is dat altijd een zelfstandig werkwoord. Staan er meerdere werkwoorden in de zin, dan moet je van links naar rechts elke keer een werkwoord weghalen. Het werkwoord dat overblijft is het zelfstandig werkwoord. 
Hulpwerkwoord
Een hulpwerkwoord (hww) staat alleen in een zin met meerdere werkwoorden. Als er twee of meer werkwoorden in een zin staan, dan is de persoonsvorm altijd een hulpwerkwoord.  
Werkwoord
Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet. (doe-woord)
● Een werkwoord heeft verschillende vormen: infinitief ( hele werkwoord), persoonsvorm tegenwoordige tijd, persoonsvorm verleden tijd, voltooid deelwoord en onvoltooid deelwoord .   
● Een werkwoord kun je vervoegen.
● Er zijn drie verschillende soorten werkwoorden: zelfstandig werkwoord, hulpwerkwoord en koppelwerkwoord. (koppelwerkwoord wordt niet behandeld)

Slide 6 - Diapositive

De
verkoper
glimlacht
zelfstandig werkwoord
lidwoord
zelfstandig naamwoord

Slide 7 - Question de remorquage

Samengevat:
zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord

1. Zoek alle werkwoorden uit de zin. Staat er maar één in? Dan is dit automatisch een zelfstandig werkwoord.

2. Staan er méér werkwoorden in? Zoek de persoonsvorm. Dit is een hulpwerkwoord. Streep dit hulpwerkwoord weg.

3. Herhaal stap 1 en 2 totdat er maar één werkwoord overblijft. Dit is het belangrijkste werkwoord in de zin en dus een zelfstandig werkwoord.

Slide 8 - Diapositive

GRAMMATICA WOORDSOORTEN
zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord

Wij willen vanmiddag gaan vissen.

pv = willen
willen = hww

Slide 9 - Diapositive

GRAMMATICA WOORDSOORTEN
zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord

Wij willen vanmiddag gaan vissen.
Wij gaan vanmiddag vissen.

pv = gaan
gaan= hww
dus: vissen = zww

Slide 10 - Diapositive

Thomas wil vanavond nog wel even voetballen.
A
wil = hww
B
wil = zww

Slide 11 - Quiz

Thomas wil vanavond nog wel even voetballen.
A
voetballen = hww
B
voetballen = zww

Slide 12 - Quiz

Freek wil binnenkort zijn haar laten verven.
A
wil= hww
B
wil= zww

Slide 13 - Quiz

Freek wil binnenkort zijn haar laten verven.
A
laten = hww
B
laten = zww

Slide 14 - Quiz

Freek wil binnenkort zijn haar laten verven.
A
verven= hww
B
verven = zww

Slide 15 - Quiz

Bestudeer de theorie van blz 19 t/m 25 en maak opdr 10 t/m 15 van blz 21 e.v.

Slide 16 - Diapositive