Les klas 3 - meewerkend voorwerp

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

Bonjour!

Programme

Meewerkend voorwerp

Wat is een meewerkend voorwerp???

Het lesdoel

Aan het einde van deze les:

• Weet ik wat een meewerkend voorwerp is.
• Kan ik het vervangen door een persoonlijk voornaamwoord.
• Kan ik het op de juiste plaats in de Franse zin zetten.

3vwo

Het meewerkend voorwerp

Je kan een lijdend voorwerp vervangen door le, la ,l' of les

      

       mannelijk - le          Tu connais le chanteur?

                                              Oui, je le connais.

       vrouwelijk - la         Tu regardes la photo?
                                              Oui, je la regarde.

Je kan een lijdend voorwerp vervangen door le, la ,l' of les

      

         voor een klinker of h - l'          Tu as déjà son autographe?

                                                                    Oui, je l'ai déjà. 

         meervoud - les     Tu achètes les magazines?
                                              Oui, je les achète.

lijdend voorwerp (enkelvoud) 

Je vois Lucas (Ik zie Lucas) > Je le vois (Ik zie hem)

Je vois Mia (Ik zie Mia) > Je la vois (Ik zie haar)

J'invite Lucas (Ik nodig Lucas uit) > Je l'invite (Ik nodig hem uit)

J'invite Mia (Ik nodig Mia uit) > Je l'invite (Ik nodig haar uit)

(!) LE/LA => L'  als het ww met een klinker of stomme h begint.

lijdend voorwerp (meervoud)

Je vois Mia et Lucas > Je les vois.

Je vois les enfants.  > Je les vois.

Il invite ma soeur et moi. > Il nous invite.

J'invite ta soeur et toi.> Je vous invite.

Voorbeeld in het Nederlands

Ik geef een cadeau.

Ik geef het.

Ken jij die voetballer?

Ik ken hem.

Lijdend voorwerp vinden:
wie of wat + ww + onderwerp

Vervang het lijdend voorwerp:
Je mange la pizza.

1. Je le mange
2. Je la mange
3. Je l' mange
4. Je les mange

Vervang het lijdend voorwerp:
Je mets les vêtements.

1. Je le mets
2. Je la mets
3. Je l' mets
4. Je les mets

Vervang het lijdend voorwerp:
Elle met le pantalon.

1. Elle le met
2. Elle la met
3. Elle l' met
4. Elle les met

Vervang het lijdend voorwerp:
Tu aimes le jus d'orange.

1. Tu le aimes
2. Tu la aimes
3. Tu l'aimes
4. Tu les aimes

Vervang het lijdend voorwerp:
Je vois la prof.

Vervang het lijdend voorwerp:
Je mange les pizzas.

Meewerkend voorwerp

Voorbeeld in het Nederlands

Ik geef een kado aan mijn zus

Ik geef haar een kado. 

Mijn vader praat met zijn vrienden

Mijn vader praat met hen

Meewerkend voorwerp vinden:
aanwie of voorwie + ww + onderwerp

Uitleg (Nederlands)

Een meewerkend voorwerp kan in een zin staan, maar dat hoeft niet. Er staat altijd maar maximaal één meewerkend voorwerp (mv) in een zin. 

Het meewerkend voorwerp (mv) kun je vinden door de volgende vraag te stellen:

mv: aan/voor wie + wwg + ow + (lv)?

Let op: Het voorzetsel 'aan' of 'voor' kan bijna altijd worden weggelaten of toegevoegd bij het meewerkend voorwerp.

In het Frans kan je een meewerkend voorwerp herkennen aan het voorzetsel à

meewerkend voorwerp (e.v)

Je donne un cadeau à Lucas. >> Je lui donne un cadeau.

Je donne un cadeau à Lisanne. >> Je lui donne un cadeau.

- bij mannelijk en vrouwelijk gebruik je allebei 'lui' 

-'lui' wordt NOOIT afgekort!

Je kan een meewerkend voorwerp vervangen door lui/leur

      

       mannelijk - lui          Tu donnes un livre à ton frère?

                                              Oui, je lui donne.

       vrouwelijk - lui         Tu donnes une photo à ta soeur?
                                              Oui, je lui donne

meewerkend voorwerp (m.v.)

Je donne un cadeau à Lucas et Lisanne.

Je donne un cadeau aux garçons. 

>> Je leur donne un cadeau.

Het persoonlijk voornaamwoord als meewerkend voorwerp → deel 3, ch2, C

Hoe herken je een meewerkend voorwerp in het Frans? Het zinsdeel dat meewerkend voorwerp is, begint altijd met het voorzetsel à (au, aux). Dit zinsdeel kun je dan vervangen door een persoonlijk voornaamwoord.

Voorbeeld:

• Ils donnent de l’argent de poche à Gabrielle. Zij geven zakgeld aan Gabrielle.  
• Ils lui donnent de l’argent de poche. Zij geven haar zakgeld.  

Dit zijn de vormen van het persoonlijk voornaamwoord als meewerkend voorwerp.

me/m’ mij  

te/t’ jou  

lui hem/haar  

nous ons  

vous u/jullie  

leur hun  

De volgende werkwoorden krijgen vaak het voorzetsel à: répondre (beantwoorden), écrire (schrijven), donner (geven), dire (zeggen), parler (praten), téléphoner (bellen), demander (vragen).

Plaats in de zin

Het persoonlijk voornaamwoord staat direct vóór de persoonsvorm.

• Je te donne de l’argent de poche. Ik geef je zakgeld.  
  

Staat er een heel werkwoord in de zin? Dan staat het persoonlijk voornaamwoord voor het hele werkwoord.

• Je vais te donner de l’argent de poche. Ik ga je zakgeld geven.  
  

geef

ONDERWERP

LIJDEND VOORWERP

MEEWERKEND VOORWERP

Ik

een boek

aan mijn vader.

Vervang het meewerkend voorwerp:
Elle parle à ses collègues.

1. Elle le parle
2. Elle lui parle
3. Elle les parle
4. Elle leur parle

Vervang het meewerkend voorwerp:
Vous envoyez un mail au directeur.

1. Vous l'envoyez un mail.
2. Vous lui envoyez un mail.
3. Vous les envoyez un mail.
4. Vous leur envoyez un mail.

Vervang het meew. vw door een pers. vnw.
Welke zin is goed?

Matteo n'a pas répondu au prof.

1. Matteo n' a lui pas répondu .
2. Matteo ne m' a pas répondu.
3. Matteo ne lui a pas répondu .
4. Matteo n' a pas lui répondu.

Il a donné un cadeau à son père.

Il a donné un cadeau aux enfants.

Il a donné un cadeau à moi.

Il lui a donné un cadeau.

Il leur a donné un cadeau.

il m'a donné un cadeau.

Wat is de plaats in de zin van het pers. vnw. als meew. vw?

1. Altijd voor de persoonsvorm.
2. Altijd voor het voltooid deelwoord.
3. Als er een heel werkwoord in de zin staat , dan voor het hele werkwoord.
4. Als er een heel werkwoord in de zin staat , dan na het hele werkwoord.

Vervang het meew. voorwerp en maak een goede zin.
Je vais donner un cadeau à mes parents.

1. Je leur vais donner un cadeau.
2. Je les vais donner un cadeau.
3. Je vais donner leur un cadeau.
4. Je vais leur donner un cadeau.

Vervang het meew. voorwerp en maak een goede zin.
Elle ne donne pas son cahier à sa copine.

1. Elle ne lui donne pas son cahier.
2. Elle lui ne donne pas son cahier.
3. Elle ne donne pas son cahier à elle.
4. Elle ne la donne pas son cahier.

Louis a donné son i-pad à l’informaticien du magasin.

téléphoner 

krijgt in het Frans een meewerkend voorwerp!

https:

Au revoir!