Week 5 -mavo 3 (chap. 3: C + H + voca )

Bonjour tout le monde ! 
Start klaar ?

  • Ga rustig op je vaste plek zitten.
  • Doe je jas en oortjes uit.
  • Doe je telefoon in het zakkie en in je tas.
  • Op tafel: laptop, etui, boek en jdw-map
  • Timer af: stoppen met praten & de les begint

timer
3:00
1 / 44
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 44 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Bonjour tout le monde ! 
Start klaar ?

  • Ga rustig op je vaste plek zitten.
  • Doe je jas en oortjes uit.
  • Doe je telefoon in het zakkie en in je tas.
  • Op tafel: laptop, etui, boek en jdw-map
  • Timer af: stoppen met praten & de les begint

timer
3:00

Slide 1 - Diapositive

Présence (Aanwezigheid)
Tout le monde est présent?
(Is iedereen aanwezig?)

Slide 2 - Diapositive

Programme - semaine 5
Les objectifs d'apprentissage 
Aan het einde van de les:
  • Kan ik vragen over een (trein)reis begrijpen en beantwoorden in een eenvoudig gesprek.
  • Kan ik een lijdend voorwerp door een persoonlijk voornaamwoord vervangen.
  • Ken ik woorden die te maken hebben met reizen en vervoer.

Voorkennis activeren
Vocabulaire
Bron C & H
Exercices
Evaluatie

Slide 3 - Diapositive

Dernier cours?

Slide 4 - Question ouverte

Chapitre 3

Slide 5 - Diapositive

Vocabulaire leçon 4

Slide 6 - Diapositive

Vocabulaire leçon 5

Slide 7 - Diapositive

Vul de woordjes in:
(leçon 4)

Slide 8 - Question ouverte

Exercices
Chapitre 3

Bron C
Phrases-clés

Bron H
Het vervangen van een lijdend voorwerp door le / la / l'/ les



Slide 9 - Diapositive

Phrases-clés C - chapitre 3
Au travail!

Slide 10 - Diapositive

ex. 12 p. 104
ex. 12
Phrases clés

Slide 11 - Diapositive

Il y a ...
Er is / er zijn

Il y a une piscine.

Il y a des palmiers.

Slide 12 - Diapositive

Oefenen in 2-tallen
Les phrases clés.

Slide 13 - Diapositive

Tu vas où?
Je vais à Toulouse en train.

Slide 14 - Diapositive

Tu pars à quelle heure?
Je pars à deux heures.

Slide 15 - Diapositive

Le voyage dure combien de temps?
Le voyage dure une heure.

Slide 16 - Diapositive

C'est un train direct?
Non, il faut changer à......

Slide 17 - Diapositive

Il faut réserver?
Oui, c'est obligatoire.

Non, ce n'est pas nécessaire.

Slide 18 - Diapositive

Ça coute cher?
Non, un aller-simple coute 15 euros.

Slide 19 - Diapositive

1
2
3
4
Tu
vas
?

Slide 20 - Question de remorquage

1
2
3
4
5
6
pars
quelle
à
Tu
heure
?

Slide 21 - Question de remorquage

1
2
3
4
5
6
7
dure
combien
?
temps
le
de
voyage

Slide 22 - Question de remorquage

1
2
3
4
5
6
est
?
un
direct
c'
train

Slide 23 - Question de remorquage

1
2
3
4
réserver
?
il
faut

Slide 24 - Question de remorquage

1
2
3
4
ça
?
cher
coute

Slide 25 - Question de remorquage

Grammaire H - chapitre 3
Au travail!

Slide 26 - Diapositive

Lijdend voorwerp

Slide 27 - Carte mentale

Persoonlijk voornaamwoord

Slide 28 - Carte mentale

Ik kan het lijdend voorwerp vervangen door een persoonlijk voornaamwoord.
  • Ik heb mijn broer geholpen.
Ik heb hem geholpen.
  • Ik heb mijn moeder gezien.
Ik heb haar gezien.
  • Ik zie de kinderen op straat.
Ik zie ze op straat.

Slide 29 - Diapositive





Ik drink een glas cola.
  • Wat drink ik?

Gisteren heb ik een mooie film gezien.
  • Wat heb ik gezien?



een lijdend voorwerp?
wie / wat + pv + onderwerp

Slide 30 - Diapositive

een persoonlijk voornaamwoord?
onderwerp
ik
jij
hij/zij
wij
jullie
zij
lijdend voorwerp
mij
jou
hem/haar
ons
jullie
ze (hen)

Slide 31 - Diapositive

le / la / l' / les
Ken je al als lidwoord.

le père
la mère
l'enfant
les parents


Slide 32 - Diapositive

le
la
l'
les
m / v enkelvoud voor een klinker of stomme h
m / v meervoud
mannelijk enkelevoud
vrouwelijk enkelvoud

Slide 33 - Question de remorquage

Opdracht: m / v / enkelvoud / meervoud?
  1. le professeur = ___________
  2. les élèves = _____________
  3. une tante =  _____________
  4. les motos = ______________
  5. l'orange = ______________

Slide 34 - Diapositive

MAAR:
Het zijn OOK persoonlijke voornaamwoorden.
Ze vervangen dan een zinsdeel dat het lijdend voorwerp van de zin is.
Ik verkoop de auto van ouders.
Ik verkoop hem voor maar 500 euro.
Je vends la voiture de mes parents.
Je la vends pour 500 euros seulement.

Slide 35 - Diapositive

Grammaire H - Chapitre 3

Slide 36 - Diapositive

Grammaire H - Chapitre 3

Slide 37 - Diapositive

Grammaire H - Chapitre 3

Slide 38 - Diapositive

Vervang het lijdend voorwerp door le / la / les.
Elle a acheté des fleurs.

Slide 39 - Question ouverte

Exercices maken
  • Zelfstandig maken: 29, 30abc, 31, 32ab blz. 120-123

  • Déjà fini? (al klaar): voca oefenen


Vous avez 20 minutes.
timer
20:00

Slide 40 - Diapositive

Corriger les exercices

Slide 41 - Diapositive

Evaluatie
Noem 'deux mots' die je hebt onthouden uit de les.

Slide 42 - Diapositive

Écris ta réponse:

Slide 43 - Question ouverte

Les devoirs pour le prochain cours...
Grandes Lignes - Chapitre 3:

  • Exercices afmaken
  • Apprendre vocabulaire 


Slide 44 - Diapositive