3T - Kapitel 10 und 11 (TrabiTour)
1 / 44
La durée de la leçon est: 30 minÉléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
nach Hause gehen [D-NL]
Slide 2 - Question ouverte
nett [D-NL]
Slide 3 - Question ouverte
das Kino [D-NL]
Slide 4 - Question ouverte
oplettend [NL-D]
Slide 5 - Question ouverte
de vriendinnen [NL-D]
Slide 6 - Question ouverte
uitverkocht [NL-D]
Slide 7 - Question ouverte
plezier hebben [NL-D]
Slide 8 - Question ouverte
afspreken [NL-D]
Slide 9 - Question ouverte
ten slotte [NL-D]
Slide 10 - Question ouverte
bovendien [NL-D]
Slide 11 - Question ouverte
Slide 12 - Diapositive
ich
du
er
sie
es
wir
ihr
sie
Sie
ich
du
er
sie
es
wir
ihr
sie
Sie
habt
seid
ist
habe
bist
haben
habst
sein
hat
seine
hast
sind
bin
Slide 13 - Question de remorquage
.............. deine Eltern geschieden? (sein)
A
sein
B
sind
C
haben
D
hat
Slide 14 - Quiz
Haben/sein/werden- was ist richtig?
A
du wirst
B
du werdet
C
du werdest
D
du wirdst
Slide 15 - Quiz
(bedeuten) Du ... mir sehr viel.
Slide 16 - Question ouverte
(hören) Ich ... gern Musik
Slide 17 - Question ouverte
(arbeiten) Mein Opa ... nicht mehr.
Slide 18 - Question ouverte
(reisen) Wie oft ... du ins Ausland?
Slide 19 - Question ouverte
(besuchen) Wann ... du uns wieder?
Slide 20 - Question ouverte
(kaufen) Ihr ... immer schöne Sachen.
Slide 21 - Question ouverte
(finden) ... Sie die Straße, Herr Müller?
Slide 22 - Question ouverte
Slide 23 - Diapositive
mag ik
Slide 24 - Question ouverte
kunt u
Slide 25 - Question ouverte
weet jij
Slide 26 - Question ouverte
kan hij
Slide 27 - Question ouverte
ik vind leuk
Slide 28 - Question ouverte
zij moet
Slide 29 - Question ouverte
Toni wil
Slide 30 - Question ouverte
jullie willen
Slide 31 - Question ouverte
Slide 32 - Diapositive
om haar
Slide 33 - Question ouverte
voor mij
Slide 34 - Question ouverte
tegen hen
Slide 35 - Question ouverte
zonder jullie
Slide 36 - Question ouverte
Ich rufe (jou) ... morgen an.
Slide 37 - Question ouverte
Wir kennen (jullie) ... nicht.
Slide 38 - Question ouverte
Papa, kannst du (mij) ... abholen?
Slide 39 - Question ouverte
Waren (u) ... schon in Österreich?
Slide 40 - Question ouverte
Het onderwerp staat in de
A
1e naamval
B
4e naamval
Slide 41 - Quiz
Hoe vraag je naar het onderwerp in de zin?
A
wie
B
wat
C
wie/wat + gezegde
D
wie/wat + gezegde + onderwerp
Slide 42 - Quiz
Het lijdend voorwerp staat in de
A
1e naamval
B
4e naamval
Slide 43 - Quiz
Hoe vraag je naar het lijdend voorwerp in de zin?
A
wie/wat + gezegde
B
wie/wat + gezegde + onderwerp
