Unterrichtswoche 5 Les 1: Ferien/nach/zu/in (Grammatik)

• Duits
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 4

4H - Kapitel 3 - Stunde 1

L. Peute

Sport und Kultur

Inhalt dieser Stunde

1. Meine Ferien

2. Nach, zu, in...

3. Referate

4. Nachrichten

5. An die Arbeit 

Ziel(e):

• Je kunt over jouw vakantie in het Duits praten (onvoorbereid).
• Je kent de vertalingen van 'naar' in het Duits. 
• Je kunt het Duitse jeugdjournaal volgen.

Ferien

Wie: zu zweit 

Was: 

1. Bedenke selber 6 Fragen über die Ferien, die du deinem Nachbar/deiner Nachbarin stellen kannst.
2. Führe das Gespräch, mache kleine Notizen über seine/ ihre Ferien.
3. Erzähl der Klasse von seinen/ ihren Ferien. Achte auf die Grammatik und auf die Aussprache.

Wie lange? Vorbereitungszeit:                             Gespräche:

Vertaling 'naar' met nach, zu of in 

nach	zu	in
vertaling: naar (of na)	vertaling: naar	vertaling: naar (of in)
'nach' gebruik je bij steden en landen (zonder een vast lidwoord) Ich fahre nach Hamburg. Ich fahre nach Belgien.	Je gebruikt 'zu' als je ergens naartoe gaat. Dat kan de school zijn of de supermarkt. (gebouwen) Let op: je gaat niet naar binnen. Ich fahre zur Schule.	Je gebruikt 'in' bij landen met een lidwoord. Wir fliegen in die Schweiz. Wir fliegen in die USA. Je gebruikt 'in' als je daadwerkelijk gebouwen ingaat . Ich gehe ins Kino.
'nach' gebruik je bij richtingen Ich gehe nach links/rechts. Ich gehe nach oben/unten.	Ook gebruik je het als je naar iemand toe gaat, dus bij personen. Ich gehe zu Sylvia.	Ook gebruik je in bij vaste combinaties in die Schule / in die Kirche / in die Disko gehen ins Theater / ins Konzert / ins Museum / ins Bett gehen

Wichtig!

Als je In gebruikt kondig je eigenlijk al aan dat je ergens ook naar binnen gaat. Als je een film gaat kijken in de bioscoop ga je “ins Kino’, want je kan natuurlijk niet een film kijken als je buiten blijft staan.

Ich gehe in den Supermarkt. Ik ga naar de supermarkt.

Ich fahre in den Supermarkt. Ik rijd de supermarkt in. 

(Hier stop je met de auto niet bij de ingang, maar rijdt met auto en al de winkel binnen).

Beantwoord op de volgende dia's de vragen. Je krijgt 5 vragen. na de les wordt de presentatie met je gedeeld en kun je alle 14 vragen over nach, zu en in maken.

1/14 Ergänze 'naar'.
Um sechs schließt der Park. Dann fahren wir wieder ... Hause.

1. nach
2. zu
3. in

2/14 Ergänze 'naar'.
Ist es noch weit ... dem Freizeitpark?

1. nach
2. zu
3. in

3/14 Ergänze 'naar'.
Nein, ... rechts.

1. nach
2. zu
3. in

4/14 Ergänze 'naar'.
Wir fahren ... die Schweiz.

1. nach
2. zu
3. in

5/14 Ergänze 'naar'.
Und dann ... oben, den Berg hinauf.

1. nach
2. zu
3. in

6/14 Ergänze 'naar'.
An den Ampeln fahren Sie ... rechts.

1. nach
2. zu
3. in

7/14 Ergänze 'naar'.
Dann sind wir so gegen neun ... Hause.

1. nach
2. zu
3. in

8/14 Ergänze 'naar'.
Nein, wir fahren ... die Türkei. Und du?

1. nach
2. zu
3. in

9/14 Ergänze 'naar'.
An den Ampeln ... links?

1. nach
2. zu
3. in

10/14 Ergänze 'naar'.
An den Ampeln fahren Sie ... rechts.

1. nach
2. zu
3. in

11/14 Vertaal:
Ik ga naar school.

1. Ich gehe nach Schule.
2. Ich gehe zur Schule.
3. Ich gehe in die Schule.

12/14 Ergänze 'naar'.
Geh mal ... der Kasse und kaufe die Eintrittskarten.

1. nach
2. zu
3. in

13/14 Ergänze 'naar'.
Dann sind wir so gegen neun ... Hause.

1. nach
2. zu
3. in

14/14 Ergänze 'naar'.
Nein, wir fahren ... die Türkei. Und du?

1. nach
2. zu
3. in

Referat 

Begin: Guten Morgen alle zusammen, mein Name ist...

Ich möchte euch heute erzählen über das Thema..... 

Slot: Das war alles. (vielen Dank für Ihre Aufmerksamkeit) 

Gibt es noch fragen?

Hallo bei Logo

Mache Notizen.

Schreibe die neuen Wörter auf.

Auf Wiedersehen!

Keuzevoorzetsels (Wechselpräpositionen)