Unit 3 New York (lesson 3):

New York, New York!
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

New York, New York!

Slide 1 - Diapositive

       Learning goals (=leerdoelen):
  • Je kunt simpele waarschuwingen begrijpen
  • Je kunt begrijpen waar korte kijk- en luisterfragmenten over gaan
Grammar:
  • Meervoud
  • Aanwijzen: this, that, these en those
Words:
  • Travel


Slide 2 - Diapositive

       Today's program:
  • Uitleg Plurals = meervoud & aanwijzende voornaamwoorden
  • Oefenen met de grammatica
  • Quizlet live met de woorden van 3.2

Slide 3 - Diapositive

Nu eerst...
uitleg over het meervoud

Slide 4 - Diapositive

Grammar: Meervoud / Plurals

Slide 5 - Diapositive

Singular vs Plural

Slide 6 - Diapositive

In het Nederlands:

Slide 7 - Diapositive

In het Engels:

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

      Woorden die eindigen op ch, sh, s, ss, x, z ->     krijgen - ES
  1 dress                           4 dresses

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Plural of brush
A
Brush's
B
Brushes

Slide 12 - Quiz

One song
Two....
A
Songes
B
Songs

Slide 13 - Quiz

One bus
Two.....
A
Buses
B
Busses
C
Buss

Slide 14 - Quiz

Plural-meervoud:
1 car- 2.........
A
carren
B
carred
C
cars

Slide 15 - Quiz

       Let's recap:


Slide 16 - Diapositive

Make exercises: 6, 7 & 8
Questions?I'm here! 

Finished? 
Finish all exercises from 3.2 & Learn vocabulary 3.2
timer
5:00

Slide 17 - Diapositive


Demonstrative Pronouns
(Aanwijzend Voornaamwoorden)

Slide 18 - Diapositive

Demonstrative pronouns:

Slide 19 - Diapositive

Wanneer gebruik je welk aanwijzend voornaamwoord?
Om te beslissen welk aanwijzend voornaamwoord je wanneer moet gebruiken moet je jezelf de volgende vragen stellen:

1. Is het ding dichtbij of ver weg?
2. Is het ding enkelvoud of meervoud?

Slide 20 - Diapositive

Grammar:
Als je wijst naar mensen of dingen die dichtbij zijn, dan gebruik je this (enkelvoud) en these (meervoud).


Example:
  • Look at this table
  • Look at these books.

Slide 21 - Diapositive

Grammar
Als je wijst naar mensen of dingen die verder weg zijn, gebruik je that (enkelvoud) of those (meervoud).


Example:
  • Look at that car
  • Look at those trees.

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

Recap:

Slide 24 - Diapositive

Use: this, these, that, those:

I want .... books over there.
A
this
B
these
C
that
D
those

Slide 25 - Quiz

this, that, these, those

... colours look beautiful on you!
A
This
B
That
C
These
D
Those

Slide 26 - Quiz

.... is your pen over there on the desk.
.... is my pen here
A
This, This
B
That, That
C
This, That
D
That, This

Slide 27 - Quiz

What are all those cars doing over there?
A
correct
B
incorrect

Slide 28 - Quiz

Recap:

Slide 29 - Diapositive

Dichtbij
Ver weg
Enkelvoud
Meervoud
This
That
These
Those

Slide 30 - Question de remorquage

Maak opdracht: 12 & 13 online

Slide 31 - Diapositive

Woordjes leren:




Je kunt de woordjes leren via Quizlet, Cram of WRTS, doe wat voor jou het beste werkt.

Slide 32 - Diapositive

       End of the lesson:
  • What did we do?
  • What did you learn?
  • Thursday is the last day before the holiday, then we will do something fun

Slide 33 - Diapositive