Oefentoets Nederlandse Opstand

Het volgende filmpje kan je bekijken als herhaling, maar je kan dit ook evt na de oefentoets bekijken. 

Maak hierin jouw keuze!
1 / 43
suivant
Slide 1: Diapositive
GeschiedenisMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 43 diapositives, avec quiz interactifs, diapositive de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Het volgende filmpje kan je bekijken als herhaling, maar je kan dit ook evt na de oefentoets bekijken. 

Maak hierin jouw keuze!

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

De koning van Spanje tijdens de Tachtigjarige oorlog was:
A
Filips I
B
Filips II
C
Alva
D
Karel V

Slide 3 - Quiz

Zet de cijfers in de juiste tijdsvolgorde.
1. De paus stoot Luther uit de kerk.
2. Karel V verklaart Luther vogelvrij.
3. Luther schrijft een brief met 95 stellingen
4. Luther schrijft de Bijbel in het Duits.
5. Luther verdedigt zich voor Karel V in Worms.
A
3 --> 1 --> 5 --> 2 --> 4
B
3 --> 2 --> 5 --> 1 --> 4
C
3 --> 1 --> 2 --> 5 --> 4
D
3 --> 1 --> 5 --> 4 --> 2

Slide 4 - Quiz

Lees 6 feiten over de kerkelijke hervorming:
1. In de 16e eeuw braken in heel Europa godsdienstoorlogen uit.
2. De Duitse monnik Luther protesteerde tegen de kerk.
3. De kerk splitste in rooms-katholieken protestanten.
4. De kritiek op de kerk groeide door misstanden zoals de aflatenhandel door priesters.
5. De leer van de hervormer Calvijn kreeg in de Nederlanden steeds meer aanhang.
6. Karel V en Filips II vervolgden de protestanten in Nederland, onder wie calvinisten.
Welke uitspraak is ONJUIST?
A
Feit 1 is een gevolg van feit 3.
B
Feit 4 is een gevolg van feit 5.
C
Feit 1 is een gevolg van feit 2.
D
Feit 6 is een gevolg van feit 3.

Slide 5 - Quiz

Welke drie uitspraken over de bron zijn juist?
1 Erasmus geeft uitleg over het aanzien van geestelijken.
2 Erasmus keurt de houding van geestelijken af.
3 Erasmus keurt de houding van geestelijken goed.
4 Erasmus laat zien dat hij een nieuwe vertaling van het Nieuwe Testament nodig vindt.


A
1, 2 en 4
B
2, 3 en 4
C
1, 3 en 4
D
1, 2 en 3

Slide 6 - Quiz

Wat zijn aflaatbrieven?
A
Een brief die de kerk van je kocht
B
Een brief die je kocht om in de hemel te komen
C
Een brief die je kocht om in de hel te komen
D
Een brief die de kerk verkocht

Slide 7 - Quiz

Wat is een landvoogd?
A
Plaatsvervanger van de Spaanse koning van Nederland
B
Plaatsvervanger van de Nederlandse koning van Spanje
C
Plaatsvervanger van de Italiaanse koning van Duitsland
D
Plaatsvervanger van de Duitse koning van Rusland

Slide 8 - Quiz

Wat zijn watergeuzen?
A
Nederlandse opstandelingen die Italianen vanaf zee bestreden
B
Nederlandse opstandelingen die Spanjaarden vanaf zee bestreden
C
Nederlandse opstandelingen die Russen vanaf zee bestreden
D
Nederlandse opstandelingen die Duitsers vanaf zee bestreden

Slide 9 - Quiz

Wanneer begon de Nederlandse Opstand?
A
1568
B
1648
C
1576
D
1579

Slide 10 - Quiz

De leider van de Nederlandse Opstand was...
A
Jan Pieterszoon Coen
B
Maurits van Oranje
C
Johan de Witt
D
Willem van Oranje

Slide 11 - Quiz

Wat is geen oorzaak van de Nederlandse opstand?
A
Hoge belastingen betalingen.
B
Er is honger in de Nederlanden.
C
Centralisatiepolitiek.
D
Ketter vervolgingen.

Slide 12 - Quiz

Een politieke oorzaak voor het ontstaan van de Nederlandse opstand is:
A
het streng doorvoeren van centralisatiepolitiek (centraal bestuur)
B
het niet hebben van een landvoogd
C
De Nederlanden wilden gewoon zelf regeren
D
de Staten-Generaal kreeg de macht van Spanje

Slide 13 - Quiz

Wat was het belangrijkste gevolg van de Nederlandse opstand?
A
Nederland werd een onafhankelijk land met een eigen bestuur.
B
Willem van Oranje werd de vader des vaderlands.
C
Nederland kreeg na afloop zijn eerste grondwet.
D
Nederland leerde dat ze moesten luisteren naar hun koning.

Slide 14 - Quiz

Wanneer vond de Beeldenstorm plaats?
A
1566
B
1585
C
1633
D
1643

Slide 15 - Quiz

Wat is een hagenpreek
A
Katholieke mis in de kerk
B
Katholieke mis in de buitenlucht
C
Protestantse mis in de kerk
D
Protestantse mis in de buitenlucht

Slide 16 - Quiz

In welk jaartal erkenden de opstandige gewesten Filips II niet meer als landsheer?
A
1568
B
1576
C
1581
D
1588

Slide 17 - Quiz

Waar waren de protestanten NIET op tegen?
A
Aflaten
B
Heiligen
C
Beelden
D
Bijbel

Slide 18 - Quiz

Waar heeft deze afbeelding mee te maken?
A
Aflatenhandel
B
Rijksdag in Worms
C
Plakkaat van Verlatinghe
D
Maarten Luther moet zich verantwoorden

Slide 19 - Quiz

Wat was het belangrijkste doel van de inquisitie in de middeleeuwen?
A
Ketters straffen
B
Mensen terug krijgen naar het katholieke geloof
C
Martelingen uitvoeren
D
Als voorbeeld dienen voor ketters

Slide 20 - Quiz

In de 16e eeuw vonden veel mensen dat ze geen---(1)--- meer nodig hadden om een goed christen te zijn. Dat kwam door de invloed van....(2)..... : daardoor gingen mensen steeds.....(3)..... denken. Ook hadden mensen moeite met machtsmisbruik door....(4).... . Die....(5)..... voor veel geld aflaatbrieven. Met zulke brieven hoopten....(6)..... eerder in de hemel te komen.
A
1. God 2. geestelijken 3. zelfstandiger 4. gelovigen 5. verkochten 6. gelovigen
B
1. Priesters 2. het humanisme 3. zelfstandig 4. geestelijken 5. verkochten 6. gelovigen
C
1. Paus 2. hervormers 3. geloviger 4. priesters 5. kochten 6. geestelijken
D
1. Bisschoppen 2. de Renaissance 3. dommer 4. Paus 5. verkocht 6. slaven

Slide 21 - Quiz

Welke zin over Maarten Luther is onjuist?
A
Hij vond de bijbel zeer belangrijk
B
Hij vond de bijbel onbelangrijk, want daar stonden fouten in
C
Hij was tegen de verering van heiligen
D
Hij vond dat de kerk te rijk was geworden

Slide 22 - Quiz

Waarom vond Luther dat de bijbel in het Duits vertaald moest worden?
A
Dan kon iedereen zelf de bijbel lezen
B
Hij vond Duits mooier dan Latijn
C
Geestelijke spraken vooral Duits
D
Hij kreeg daar veel geld voor betaald

Slide 23 - Quiz

Karel V en Filips II wilden een centraal bestuur invoeren.
Wat past het best bij de situatie in de Nederlanden in de tijd vóór Karel V?
A
Edelen en burgers hadden in hun eigen gebied veel macht
B
Wetten waren overal gelijk
C
Belastingen waren overal gelijk
D
Er was een koning die vertelde wat edelen en burgers moesten doen

Slide 24 - Quiz

Bekijk de prent over de Spaanse inname van Haarlem (1572). Wie heeft de prent gemaakt?
A
een Nederlander, want de prent is negatief over de Spanjaarden
B
een Nederlander, want de prent laat de stad Haarlem zien.
C
een Spanjaard, want de prent laat zien dat de Spanjaarden de strijd winnen.
D
een Spanjaard, want de prent is positief over de Spanjaarden.

Slide 25 - Quiz

In de 16e eeuw wilde Karel V het bestuur van de Nederlanden veranderen. Om dit gebied te besturen benoemde hij een ....(1)......, die werd geholpen door betaalde ....(2)...... Daardoor verloor de .....(3).......een deel van zijn macht. Per .....(4)..... was er een bestuurder die de koning hielp: de ....(5)........
A
1. stadhouder 2. edelen 3. landvoogd 4. gewest 5. landsheer
B
1. landvoogd 2. ambtenaren 3. adel 4. gewest 5. stadhouder
C
1. landsheer 2. landvoogden 3. adel 4. provincie 5. minister
D
1. stadhouder 2. edelen 3. stadhouder 4. provincie 5. landvoogd

Slide 26 - Quiz

Het invoeren van een vaste belasting was in de 16e eeuw vooral een ....................... verandering.
Welk woord hoort te staan op de puntjes?
A
culturele
B
politiek-bestuurlijke
C
economische
D
sociale

Slide 27 - Quiz

Wat was de oorzaak van de Beeldenstorm?
A
De adel was kwaad over de centralisatie
B
Filips II voerde vaste belastingen in
C
katholieken en protestanten voerden een bloedige oorlog
D
Protestanten waren fel tegen de katholieke verering van heiligenbeelden

Slide 28 - Quiz

Welke zin past niet bij het centraal bestuur?
A
Ambtenaren helpen de heerser bij het bestuur.
B
De koning reist niet meer rond om zijn gebieden te controleren.
C
De adel helpt de koning bij het bestuur van zijn gebieden.
D
Steden hebben eigen regels en wetten.

Slide 29 - Quiz

Wat zie je op het schilderij?
A
Een veldslag
B
Bosgeuzen die uitrusten
C
Een hagepreek
D
Het ophalen van de oogst bij een molen

Slide 30 - Quiz

Wat was GEEN mogelijk gevolg van de Spaanse belegering voor de bewoners van Alkmaar?
A
Omdat de stad door de Spanjaarden was omsingeld, konden zij moeilijk aan voedsel komen.
B
Het was onmogelijk om producten die in de stad werden gemaakt (bier, kleding enzovoort) uit te voeren. De economie viel dus stil
C
Door de Spaanse aanvallen konden mensen gewond raken of het leven verliezen.
D
Als de Alkmaarders het niet volhielden, moesten ze zich overgeven en gehoorzamen aan de geuzen

Slide 31 - Quiz

In.....(1)..... begon in de Nederlanden een opstand tegen de Spaanse regering. Een van de oorzaken was dat de hertog van Alva de protestanten.....(2)...... . Eerst hadden de opstandelingen.......(3)....... . Dat veranderde in......(4)....... , toen Den Briel werd veroverd door......(5)....... . Deze stad lag in.......(6)........
A
1. 1568 2. wreed strafte 3. weinig 4. 1572 5. de watergeuzen 6. Holland
B
1. 1566 2. vervolgde 3. veel 4. 1574 5. de Spanjaarden 6. Zeeland
C
1. 1581 2. wreed strafte 3. weinig 4. 1572 5. katholieken 6. Holland
D
1. 1567 2. vervolgde 3. veel 4. 1575 5. bosgeuzen 6. Zeeland

Slide 32 - Quiz

Wat was de Unie van Utrecht?
A
een verbond tussen zuidelijke gewesten
B
een verbond tussen opstandige gewesten
C
een bondgenootschap dat op economisch gebied samenwerkte
D
een bondgenootschap met aparte legers

Slide 33 - Quiz

Had Antwerpen de Unie van Utrecht ondertekend of niet?
A
Ja, tot 1585
B
Ja, tot 1581
C
Nee
D
Ja, tot 1588

Slide 34 - Quiz

Wat was geen belangrijke tegenvaller voor de opstandelingen na 1581.
A
De val van Antwerpen
B
De moord op Willem van Oranje
C
De herovering van Den Bosch in 1589
D
Verlies van grote delen van het grondgebied

Slide 35 - Quiz

Welk besluit namen de opstandige gewesten in 1581?
A
Dat ze Filips niet meer als hun koning beschouwen
B
Om samen te gaan werken in de Unie van Utrecht
C
De strijd aan te gaan met de koning van Spanje
D
Om verder te gaan als een Republiek

Slide 36 - Quiz

Zet de gebeurtenissen in de goede tijdsvolgorde, van vroeger naar later.
1. De Opstand loopt ten einde.
2. Antwerpen wordt veroverd door de Spanjaarden.
3. De Spanjaarden moeten zich terugtrekken uit Holland.
4. De opstandige gewesten scheiden zich af van het Spaanse Rijk.
5. De Beeldenstorm breekt uit.
6. De Opstand begint met een inval door Willem van Oranje vanuit Duitsland
7. Watergeuzen veroveren Den Briel.

A
7, 6, 5, 3, 4, 2, 1
B
5, 7, 6, 3, 4, 2, 1
C
5, 6, 7, 3, 4, 2, 1
D
5, 6, 3, 7, 2, 4, 1

Slide 37 - Quiz

Na 1581 hadden de gewesten een politiek-bestuurlijk probleem. Ze vonden geen koning. Hoe losten ze dit probleem op?
A
Ze gaven de hoogste macht aan de Staten-Generaal
B
Ze kozen Maurits tot koning
C
Ze vormden 7 aparte gewestelijke besturen
D
Ze stichtten een Republiek met de stadhouder aan het hoofd

Slide 38 - Quiz

Bekijk de bron. Hoe lang moesten de eigenaren van de schuur op dit schilderij nog wachten, voordat ze opgelucht adem konden halen?
A
6 jaar
B
13 jaar
C
15 jaar
D
18 jaar

Slide 39 - Quiz

Lees de bron. Welke zin over de pausen is NIET juist?
A
Pausen waren allemaal van adel
B
Ze kunstenaars geld gaven om kunstwerken te maken.
C
Ze net zo luxe leefden als rijke burgers.
D
een andere mentaliteit hadden dan eerdere pausen.

Slide 40 - Quiz

Lees de bron en onderstaande feiten. Welk antwoord is juist?
A De koning is er om zijn onderdanen te beschermen.
B De koning mag beschouwd worden als een tiran.
C De koning onderdrukt zijn onderdanen.
D De onderdanen zijn er niet om de koning te dienen.
E Een koning die zijn onderdanen onrecht aandoet, mag worden afgezet.
F Er mag een nieuwe koning worden aangesteld.

A
Volgens de bron is feit A gevolg van feit E.
B
Volgens de bron is feit B oorzaak van feit C.
C
Volgens de bron is feit D gevolg van feit E
D
Volgens de bron is feit E oorzaak van feit F

Slide 41 - Quiz

Waar had Luther kritiek op?

A
Op de rol die God speelde in het leven van de mensen.
B
Op het lezen van de Bijbel in het Duits.
C
Op het uitgebreid vieren van de Christelijke feestdagen.
D
Op het feit dat veel geestelijken niet volgens de regels van de Bijbel leefden.

Slide 42 - Quiz

Was Ignatius van Loyola rooms-katholiek of protestants? Ondersteun je antwoord met twee voorbeelden uit de bron.

Slide 43 - Question ouverte