Herhaling HS1-6 M3A

Past simple
vs
Present perfect
1 / 37
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 37 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Past simple
vs
Present perfect

Slide 1 - Diapositive

Present perfect
Wanneer? 
  • Acties die in het verleden zijn begonnen en die nu nog doorlopen/ waarvan je nu resultaat van merkt.
  • Praten over iemands ervaringen.

Hoe? 

Slide 2 - Diapositive

Present perfect
Wanneer? 
  • Acties die in het verleden zijn begonnen en die nu nog doorlopen/ waarvan je nu resultaat van merkt.
  • Praten over iemands ervaringen.

Hoe? 

                                          1. werkwoord + ed
                                2. 3de rijtje onregelmatige ww

have / has + voltooid deelwoord

Slide 3 - Diapositive

Present perfect
Signaalwoorden voor de present perfect zijn:

For / yet / never / ever / just / already / since = FYNE JAS


Examples: 
I have delivered my last newspapers.
She has NEVER given me really good ideas.

Slide 4 - Diapositive

Present perfect


?
I have gone to Spain.


Slide 5 - Diapositive

Present perfect


?
I have gone to Spain.

I haven't gone to Spain.

Have I gone to Spain?

Slide 6 - Diapositive

May/ might be
Past simple
Waarom? Als iets in het verleden is gebeurd en nu is afgelopen.

Hoe?
hele werkwoord + ed
OF
onregelmatige vorm (2e rij)

Slide 7 - Diapositive

May/ might be
Past simple


-

?
I bought a bag yesterday
I walked to school this morning


Slide 8 - Diapositive

May/ might be
Past simple


-

?
I bought a bag yesterday
I walked to school this morning

I didn't buy a bag yesterday
I didn't walk to school this morning

Did I buy a bag yesterday?
Did I walk to school this morning?

Slide 9 - Diapositive

May/ might be
Past continuous
Waarom?
Als iets in het verleden voor een langere tijd aan de gang.

Hoe?
Verleden tijd to-be (was/ were) + werkwoord + ing

Slide 10 - Diapositive

Past continuous

Slide 11 - Diapositive

Grammar:

Word order

Slide 12 - Diapositive

May/ might be
Zinsopbouw





  Peter walked together with Marije to his house this morning
  Miss williams has been to the supermarket on Monday


Wie
onderwerp
doet
ww
wat

waar
plaats
wanneer
tijd

Slide 13 - Diapositive

May/ might be
Zinsopbouw

1



Waar zet je signaalwoorden in de zin?

Slide 14 - Diapositive

May/ might be
Zinsopbouw

1) Vóór een bijvoeglijk naamwoord

2) Vóór het hoofdwerkwoord
VB: Harry always listens to music.

Waar zet je signaalwoorden in de zin?

Slide 15 - Diapositive

May/ might be
Zinsopbouw


2) Vóór het hoofdwerkwoord

3) Na een vorm van to be
VB: I am usually up till midnight
Waar zet je signaalwoorden in de zin?

Slide 16 - Diapositive

Grammar:

Question tags

Slide 17 - Diapositive

Question Tags
Hoe maak je een question tag? 
De regel: 
 Bevestigende zin (+), ontkennende question tag (-)
ontkennende zin (+), bevestigende question tag (-)

Question tag maak je met het onderwerp + hulpwerkwoord
She is nice, isn't she?

Slide 18 - Diapositive

Future tense:

Will/ shall

Slide 19 - Diapositive

May/ might be
Will + hele werkwoord


Wanneer gebruik je het?
  • Een spontane beslissing in de toekomst zonder dat het gepland of vastgelegd is.


Voorbeeld:
I will help you in a minute!
It will be dark soon!

Slide 20 - Diapositive

May/ might be
Will + hele werkwoord


Bevestigend

will start
Ontkennend

will NOT start
of
Won't start
Vragend

will he start


Slide 21 - Diapositive

May/ might be
Will + hele werkwoord


LET OP! BIJ VRAGEN WAARIN JE IETS AANBIEDT DAN GEBRUIK JE SHALL BIJ I (IK) EN WE (WIJ)
Bevestigend

will start
Ontkennend

will NOT start
of
Won't start
Vragend
Shall I start

will he start

Shall we start


Slide 22 - Diapositive

Future tense:

To be going to

Slide 23 - Diapositive

May/ might be
Going to

Wanneer gebruik je het?
  1. Om aan te geven wat iemand van plan is.
  2. Om aan te geven wat zeker zal gebeuren.


Slide 24 - Diapositive

May/ might be
Going to
Wanneer gebruik je het?
  1. Om aan te geven wat iemand van plan is.
  2. Om aan te geven wat zeker zal gebeuren.

Hoe maak je het?
Een vorm van to be (        ) + going to + hele werkwoord

  • Voorbeeld: 
  • AM/ ARE/ IS
I am going to ask his name

Slide 25 - Diapositive

May/ might be
Going to

(+) 


(-)


(?)
I am going to spend Christmas with family
I am NOT going to spend Christmas with my family
Am I going to spend Christmas with my family?

Slide 26 - Diapositive

May/ might be
Will + hele werkwoord


Wanneer gebruik je het?
  • Een spontane beslissing in de toekomst zonder dat het gepland of vastgelegd is.


Voorbeeld:
I will help you in a minute!
It will be dark soon!

Slide 27 - Diapositive

May/ might be
Will + hele werkwoord


Bevestigend

will start
Ontkennend

will NOT start
of
Won't start
Vragend

will he start


Slide 28 - Diapositive

May/ might be
Will + hele werkwoord


LET OP! BIJ VRAGEN WAARIN JE IETS AANBIEDT DAN GEBRUIK JE SHALL BIJ I (IK) EN WE (WIJ)
Bevestigend

will start
Ontkennend

will NOT start
of
Won't start
Vragend
Shall I start

will he start

Shall we start


Slide 29 - Diapositive

The passive

Slide 30 - Diapositive

Passive sentences
Passive = a form of 'to be' + voltooid deelwoord

Present: am/ is / are + voltooid deelwoord
Past: was/ were + voltooid deelwoord

Voltooid deelwoord = 
WW + ED OF  Onregelmatige werkwoorden 3e rij


Slide 31 - Diapositive

May/ might be
The Passive (lijdend voorwerp)
ACTIVE sentence:

They sell fruit here.


Leonardo da Vinci painted the Mona Lisa.
PASSIVE sentence:

Fruit is sold here (by them)

The Mona Lisa was painted by Leonardo da Vinci.

Slide 32 - Diapositive

May/ might be
The Passive (lijdend voorwerp)
PASSIVE sentence:

Fruit is sold here (by them)
Hoe?
Tegenwoordige tijd =          vorm van to be + vdw
Verleden tijd              =          vorm van to be + vdw

am/are/is
was/ were

Slide 33 - Diapositive

May/ might be
The Passive (lijdend voorwerp)
Passive:
Shoes _____________  in that factory (by them)
Active:
They make shoes in that factory
Zet de volgende zin in de juiste tijd (in the passive)
Vorm van to be: (am/ are/ is OF was/were) 
voltooid deelwoord (werkwoord +ed OF 3e rij onregelmatige ww)
Answer:
are made

Slide 34 - Diapositive

Grammar:

A few/ few
A little/ little

Slide 35 - Diapositive

Grammatica: a few / a little
Je gebruikt (a) few / (a) little om aan te geven dat er weinig/ een beetje van iets is.
LET OP!    a few & a little = een beetje/paar.    few & little = weinig.


Slide 36 - Diapositive

Grammatica: a few / a little
Je gebruikt (a) few / (a) little om aan te geven dat er weinig van iets is.
LET OP!    a few & a little = een beetje/paar.    few & little = weinig.


TELBAAR
ONTELBAAR
I've got a few coins for you.
She had few coins to spend.
I've got a little money for you.
He has got little money left.

Slide 37 - Diapositive