YH4-TH3-BS2

basisstof 2: genenparen
H4
Thema 3
Genetica
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

basisstof 2: genenparen
H4
Thema 3
Genetica

Slide 1 - Diapositive

Klik op de afbeelding hiernaast. Hoe wordt een dergelijke afbeelding genoemd?
A
chromosomenkaart
B
chromogram
C
karyogram
D
allelenpaspoort

Slide 2 - Quiz

Bekijk de afbeelding nogmaals.

Wat is waar?
A
Deze persoon is een man
B
Deze persoon heeft geen chromosomale afwijkingen
C
Er is sprake van aneuploidie: er is een chromosoom te veel weinig
D
Deze persoon heeft trisomie 21: het syndroom van Down

Slide 3 - Quiz

Een puntmutatie in een gen kan leiden tot een afwijkend genproduct (eiwit). Dit komt doordat er een codon veranderd kan zijn waardoor er een ander aminozuur in de eiwitketen geplaatst kan worden.

Leg uit of een karyogram geschikt is om een dergelijke afwijking te constateren.

Slide 4 - Question ouverte

Chromosomale afwijkingen zoals tri- of monosomieen ontstaan door deelfouten tijdens de meiose 1 of meiose 2.
Onder welke naam staan dergelijke deelfouten beter bekend?
A
Genetische recombinatie
B
Genetische modificatie
C
Non-disjunctie
D
Diploïdie

Slide 5 - Quiz

Zo ook de mens. Hoe veel chromosomen kent het menselijk genoom?
A
23
B
46
C
92
D
256

Slide 6 - Quiz

Wat houdt de term diploīd in?

Van elk chromosoom zijn er hoeveel exemplaren aanwezig? Vul alleen in getal (in cijfer(s), dus niet in tekst) in!

Slide 7 - Question ouverte

Leerdoelen
  • Je ziet in dat genen op vaste plaatsen in het genoom liggen
  • Je kunt het verschil beschrijven tussen een gen en een allel
  • Je kunt uitleggen hoe een verschil in dominantie van allelen tot verschillen in fenotypen kan leiden.
  • Je kunt verklaren in welke verhoudingen allelen tijdens meiose over gameten worden verdeeld.

Slide 8 - Diapositive

Genen, allelen, loci en homologe chromosomen
En gen codeert voor een eiwit. Deze eiwitten resulteren in (genetische) eigenschappen.

Elk gen ligt op een vaste plek op het genoom (locus, mv: loci)

Van genen kunnen meerdere varianten zijn (allelen).

Omdat een diploīd organisme twee chromosomen van elk paar heeft (homologe chromosomen), heeft dit organisme per gen 2 loci waarop dezelfde of verschillende allelen kunnen liggen. 

Slide 9 - Diapositive

Sleep de juiste term naar de bijbehorende omschrijving
Een genvariant: door mutaties zijn er verschillen ontstaan. Door deze verschillen zijn de eiwitten van elkaar gaan afwijken. 
Een nucleotidesequentie die coderende informatie bevat waarmee ribosomen in staat zijn om een eiwit the synthetiseren. 
Omdat zowel de vader als de moeder er één gedoneerd heeft, heeft een organisme er hier twee van. Samen behoren ze tot hetzelfde paar. Er bestaan (kleine) genetische verschillen tussen de exemplaren
Een vaste plaats op het chromosoom. Op deze 'plek' ligt bij ieder individue dezelfde coderende genetische informatie, hoewel die wel onderling licht kan verschillen.
homologe chromosomen
allel
locus
gen

Slide 10 - Question de remorquage

Genen, allelen, loci en homologe chromosomen
En gen codeert voor een eiwit. Deze eiwitten resulteren in (genetische) eigenschappen.

Elk gen ligt op een vaste plek op het genoom (locus, mv: loci)

Van genen kunnen meerdere varianten zijn (allelen).

Omdat een diploīd organisme twee chromosomen van elk paar heeft (homologe chromosomen), heeft dit organisme per gen 2 loci waarop dezelfde of verschillende allelen kunnen liggen. 

Slide 11 - Diapositive

Twee allelen per gen/locus
Twee dezelfde allelen voor een gen?  HOMOZYGOOT

Twee verschillende allelen voor een gen? HETEROZYGOOT

Slide 12 - Diapositive

Bekijk de afbeelding.

Wat is waar?

Dit organisme is .....
A
homozygoot voor het linker gen heterozygoot voor het gen in het midden heterozygoot voor het rechter gen
B
heterozygoot voor het linker gen heterozygoot voor het gen in het midden homozygoot voor het rechter gen
C
homozygoot voor het linker gen homozygoot voor het gen in het midden heterozygoot voor het rechter gen
D
homozygoot voor het linker gen heterozygoot voor het gen in het midden homozygoot voor het rechter gen

Slide 13 - Quiz

Dominantie
Vaak is het zo dat één allel dominant is. Dit houdt in dat als een individu heterozygoot is, het dominante allel het fenotype volledig bepaalt.
Het andere allel wordt recessief genoemd.

Slide 14 - Diapositive

Een zwart cavia-mannetje wordt gekruist met een wit cavia-vrouwtje. Ze krijgen meer dan 20 nakomelingen die allemaal zwart zijn.
Welk allel is dominant? Leg je antwoord uit.

Slide 15 - Question ouverte

Bij chinchilla's (op cavia lijkend ongedierte) werkt het wat vachtkleur betreft ietsjes anders. Een zwart en wit exemplaar krijgen samen veel nakomelingen. In tegenstelling tot bij cavia's zijn deze nakomelingen allemaal donkergrijs.
Geef een mogelijke verklaring voor dit fenotype.

Slide 16 - Question ouverte

Onvolledige dominantie
Soms is het recessieve allel ook een beetje bepalend
Soms zijn beide allelen even dominant (co-dominantie)
een homozygote plant met twee allelen voor rode bloemen heeft een rood fenotype.

een homozygote plant met twee allelen voor witte bloemen heeft een wit fenotype.

een heterozygote plant met een rood en een wit allel heeft een roze fenotype.

Omdat beide allelen even dominant zijn komen beide allelen tot uiting
Dit wordt een intermediair fenotype genoemd.

Slide 17 - Diapositive

Letternotaties voor genen en allelen
Volledig dominant
Het gen krijgt een letter toegewezen of je kiest zelf een letter *
dominante allel: hoofdletter   A
recessieve allel: kleine letter   a

Genotypen
homozygoot dominant:    AA
heterozygoot:                       Aa en aA**
homozygoot recessier:      aa

* = als je zelf een letter kiest, kies een letter waarbij de hoofdletter en kleine letter verschillend wordt geschreven
** = de hoofdletter MOET altijd voorop dus aA wordt ook als Aa geschreven.

Slide 18 - Diapositive

Een erwtenplant waarvan de zaden (erwten) groen zijn wordt gekruist met een erwtenplant waarvan de erwten geel zijn.
ALLE nakomelingen hebben groene erwten.
Wat is het genotype van beide ouderplanten?
Wat is het genotype van de nakomelingen?
Gebruik de letter K en/of k om de allelen aan te duiden?
Een erwtenplant waarvan de zaden (erwten) groen zijn wordt gekruist met een erwtenplant waarvan de erwten geel zijn. ALLE nakomelingen hebben groene erwten.
Wat is het genotype van beide ouderplanten? 
Wat is het genotype van de nakomelingen?
Gebruik de letter K en/of k om de allelen aan te duiden?

Slide 19 - Question ouverte

Letternotaties voor genen en allelen
Co-dominant
Het gen krijgt een letter toegewezen of je kiest zelf een letter *
Omdat beide allelen even dominant zijn, krijgen beide allelen dezelfde hoofdletter, . Er staat een tweede letter achter om het allel aan te huiden:
BR = allel voor rode bloemen
BW = allel voor witte bloemen

Genotypen
plant met rode boemen:    BRBR
plant met witte bloemen:  BWBW
plant met roze bloemen:    BRBW en BWBR

Slide 20 - Diapositive

Een leeuwenbekje met rode bloemen wordt gekruist met een leeuwenbekje met witte bloemen
ALLE nakomelingen hebben roze bloemen
Wat is het genotype van beide ouderplanten?
Wat is het genotype van de nakomelingen?
Gebruik de letter BR en/of BW om de allelen aan te duiden?
Een leeuwenbekje met rode bloemen wordt gekruist met een leeuwenbekje met witte bloemen 
ALLE nakomelingen hebben roze bloemen
Wat is het genotype van beide ouderplanten? 
Wat is het genotype van de nakomelingen?
Gebruik de letter BR en/of BW om de allelen aan te duiden?

Slide 21 - Question ouverte

Of je oorlel vast zit aan je hoofd of loshangt is een eigenschap die door 1 gen wordt bepaald. Het allel voor losse oorlellen is dominant.

Een vader die heterozygoot is heeft het genotype Aa.
Welke zaadcellen zal hij produceren in welke verhouding?
A
100% van zijn zaadcellen zijn Aa
B
50% van zijn zaadcellen zijn A 50% van zijn zaadcellen zijn a
C
75% van zijn zaadcellen zijn A 25% van zijn zaadcellen zijn a
D
100% van zijn zaadcellen zijn a

Slide 22 - Quiz

Leerdoelen
  • Je ziet in dat genen op vaste plaatsen in het genoom liggen
  • Je kunt het verschil beschrijven tussen een gen en een allel
  • Je kunt uitleggen hoe een verschil in dominantie van allelen tot verschillen in fenotypen kan leiden.
  • Je kunt verklaren in welke verhoudingen allelen tijdens meiose over gameten worden verdeeld.

Slide 23 - Diapositive