quizzz ME 500-1000

1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Over welk tijdvak gaat dit hoofdstuk?
A
Tijd van jagers en boeren
B
Tijd van Grieken en Romeinen
C
Tijd van monniken en ridders
D
Tijd van steden en staten

Slide 2 - Quiz

Wat is een andere naam voor de tijd van monniken en ridders?
A
De prehistorie
B
De oudheid
C
De vroege middeleeuwen
D
De late middeleeuwen

Slide 3 - Quiz

Wie woonden er in het lichtgroene gebied?
A
De Franken
B
De Friezen
C
De Nederlanders
D
De Engelsen

Slide 4 - Quiz

Waarover gaat deze bron?
A
Een leenman belooft trouw aan de koning.
B
Een koning belooft trouw aan de leenman.
C
Een ridder belooft te vechten voor zijn koning.
D
Een monnik belooft belasting te betalen aan de koning.

Slide 5 - Quiz

Welke plicht heeft een leenman?
A
Hij moet in zijn gebied doen waar hij zin in heeft.
B
Hij moet elke ochtend bijtijds opstaan.
C
Hij moet trouw beloven aan zijn leenheer en hem helpen bij het bestuur en in de oorlog.
D
Hij moet delen van zijn gebied doorlenen aan onderleenmannen.

Slide 6 - Quiz

Feodalisme is hetzelfde
als leenstelsel
A
niet waar
B
waar

Slide 7 - Quiz

Wat is een goed voorbeeld
van een leenstelsel?
A
De koning bestuurt zijn land helemaal in zijn eentje.
B
De koning heeft ministers die hem advies geven over het bestuur van zijn land.
C
De koning heeft niets te zeggen over het bestuur van zijn land.
D
De koning heeft zijn land in twintig stukken verdeeld. Ieder stuk wordt bestuurd door een vriend van hem.

Slide 8 - Quiz

Leenstelsel is hetzelfde als hofstelsel.
A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quiz

Wat is een domein?
A
Kasteel van de leenheer
B
Land waar de leenmannen wonen, vlakbij het grote huis van de leenheer.
C
Al het gebied van Karel de Grote
D
Landgoed dat wordt bewerkt volgens het hofstelsel.

Slide 10 - Quiz

Wat is de beste omschrijving van het begrip ‘geestelijken’?
Kies het juiste antwoord.
A
mensen die in God geloven
B
mensen die iedere week naar de kerk gaan
C
mensen die in dienst zijn van de kerk
D
mensen die voor andere mensen bidden

Slide 11 - Quiz

Een vrouwelijke monnik wordt een non genoemd.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 12 - Quiz

Het verzorgen en genezen van zieken was één van de taken van monniken.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quiz

Wat is kerstening?
A
De leenman zweert trouw aan zijn leenheer.
B
De verspreiding van het christendom.
C
Dat is als de leenheer op jihad gaat.
D
Dat betekent dat de paus beschermt moet worden.

Slide 14 - Quiz

Wat gingen Willibrord en Bonifatius in Friesland doen?
A
Zij probeerden de Friezen over te halen christen te worden.
B
Zij probeerden de Friezen over te halen in meer goden te geloven.
C
Zij probeerden de Friezen over te halen Frans te worden.
D
Zij probeerden de Friezen over te halen te ook monnik te worden.

Slide 15 - Quiz

Zet de nummers op de juiste plek in de bron.
1
Bonifatius doopt iemand tot christen.
2
Bonifatius wordt vermoord.
3
Helpers van Bonifatius.
4
Friese moordenaars die Bonifatius vermoorden.

Slide 16 - Question de remorquage

Christendom heeft een kerk,
islam heeft een...
A
stenencirkel
B
tempel
C
synagoge
D
moskee

Slide 17 - Quiz

De profeet
in de Islam :
A
Geen
B
Mohammed
C
Allah
D
Engel Gabriël

Slide 18 - Quiz

De islam heeft 1 god.
Dat noem je:


A
agrarisch
B
polytheistisch
C
monotheistisch
D
feodalistisch

Slide 19 - Quiz

Waarom gebruiken we verschillende bronnen om het verleden te bestuderen?
A
Omdat niet elke bron even betrouwbaar is.
B
Omdat we houden van extra huiswerk.
C
Omdat sommige bronnen al niet meer bestaan.
D
Omdat alle bronnen door dezelfde personen gemaakt zijn.

Slide 20 - Quiz

welke vraag stel je NIET als je gaat onderzoeken of een bron betrouwbaar is?
A
Wanneer is de bron gemaakt?
B
Hoe is de maker aan zijn informatie gekomen?
C
Wat is de bedoeling van de maker van de bron?
D
Staat de bron ook op internet?

Slide 21 - Quiz

In de Tijd van monniken en ridders was er geen scheiding tussen kerk en staat.

A
niet waar
B
waar

Slide 22 - Quiz