Tegen de Lamp lopen hoofdstuk 2 Thema licht

1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
TaalBasisschoolGroep 7,8

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Hoofdstuk 2 thema licht
Tegen de lamp lopen!

Slide 2 - Diapositive

lesdoel

Ik kan de betekenis vertellen van 10 spreekwoorden en/ of gezegdes die gaan over licht

Slide 3 - Diapositive

Woordbegrip
Spreekwoord

Een spreekwoord is een korte, krachtige uitspraak die een waarheid of wijsheid bevat.

Slide 4 - Diapositive

woordbegrip
Een gezegde is net als een spreekwoord een vaste uitdrukking.
Maar een gezegde een deel van een zin, en wordt deze in een lopende en veranderbare zin verwerkt.

Slide 5 - Diapositive

Waarom?

Onze hele taal staat vol met spreekwoorden en gezegdes. We gebruiken het om iets duidelijk te maken. Onze taal leeft en groeit en bloeit elke dag!

Slide 6 - Diapositive

Waar kom je het tegen?

Overal!
Op school, thuis, bij de voetbal, reclames, in boeken, overal!

Slide 7 - Diapositive

Aan het licht brengen.
A
Iets bekend maken wat verborgen is.
B
Iets tegen het licht houden.

Slide 8 - Quiz

Aan het licht brengen
Is iets onthullen, iets bekend maken.  We kunnen het nu allemaal zien!

Dus iets bekend maken wat verborgen is.  

Slide 9 - Diapositive

Tegen de lamp lopen.
A
Betrapt worden bij iets wat niet gezien mag worden.
B
Je ziet niet op tijd de lamp in de kamer en je loopt er tegen aan.

Slide 10 - Quiz

Tegen de lamp lopen.

Tegen de lamp lopen is een spreekwoord en betekent 'betrapt worden'. Het spreekwoord wordt meestal gebruikt als iemand betrapt wordt bij het plegen van een misdaad of bij een andere slechte daad.

Slide 11 - Diapositive

Het daglicht niet kunnen verdragen.
A
Als je net wakker wordt is het licht te fel.
B
Iets wat slecht is of volgens de wet niet goed is.

Slide 12 - Quiz

Het daglicht niet kunnen verdragen.

Het deugd niet en dat wil men verborgen houden. Dus iets wat slecht is of volgens de wet niet mag. Wat er gebeurd is, is meestal wel heel erg. 

Slide 13 - Diapositive

Groen licht geven.
A
Het stoplicht springt op groen. Je mag rijden.
B
Toestemming geven om iets te beginnen.

Slide 14 - Quiz

Groen licht geven

Als je groen licht krijgt, krijg je toestemming om iets te doen, iets te beginnen. 

Slide 15 - Diapositive

De waarheid aan het licht brengen.
A
Iets onthullen
B
Iets verbergen

Slide 16 - Quiz

De Waarheid het licht brengen
Is iets onthullen, iets bekend maken.  We kunnen het nu allemaal zien!

Dus iets bekend maken wat verborgen is.  

Slide 17 - Diapositive

Je licht opsteken.
A
Om opheldering of informatie vragen.
B
Het licht aan doen omdat het donker is.

Slide 18 - Quiz

Je licht opsteken.
Ergens inlichtingen, nadere informaties inwinnen, om iets wijzer te worden. 

Men spreekt van: zich laten voorlichten.


Slide 19 - Diapositive

Een lichtpuntje aan de horizon zien.
A
Het licht wat te zien is aan het einde van een tunnel.
B
Er is weer hulp.

Slide 20 - Quiz

Een lichtpuntje aan de horizon zien.

Iemand heeft zware tijden. 
Dan gebeurt er iets waardoor er weer hoop is. Er is hulp. 

Slide 21 - Diapositive

Iemand het licht in de ogen niet gunnen.
A
Als je iemand niet kunt uitstaan.
B
Het licht uit doen wanneer iemand iets wil zien.

Slide 22 - Quiz

Iemand het licht in de ogen niet gunnen.
Je hebt een hekel aan iemand. 

Je kunt de ander niet uitstaan en je gunt de ander niets. 

Slide 23 - Diapositive

Wie zijn billen brandt, moet op de blaren zitten.
A
Je moet goed kijken voordat je ergens op gaat zitten.
B
Je moet de gevolgen van je fouten dragen.

Slide 24 - Quiz

Wie zijn billen brandt, moet op de blaren zitten.

wie iets verkeerds doet (vergist of fout doet), moet ook de gevolgen daarvan dragen.

Slide 25 - Diapositive

Er gaat een lichtje bij mij op.
A
Ik weet waar het lichtknopje is.
B
Er wordt iets duidelijk.

Slide 26 - Quiz

Er gaat een lichtje bij mij op.

Iets wordt duidelijk. Je begrijpt het. Het wordt helder wat er bedoeld wordt. 

Slide 27 - Diapositive