Bezittelijke voornaamwoorden

• Taal
• Basisschool
• Groep 7

Bezittelijk voornaamwoord

Staat vaak voor een zelfstandig naamwoord 

en geeft een bezit aan.

Bezit = van wie is het? 

Bezittelijk voornaamwoord

ik - mijn huis

jij - jouw/je huis

u - uw huis

zij - haar huis

hij - zijn huis 

wij - ons/onze huis

jullie - jullie huis

zij - hun huis 

Welke zijn de bezittelijk voornaamwoorden?

1. mijn
2. zij
3. mij
4. U

Kies het bezittelijk voornaamwoord:

1. de
2. onze

MIJN, ZIJN, ONZE; zijn bezittelijke voornaamwoorden

1. Waar
2. Niet waar

Wat is het bezittelijk voornaamwoord?
Waarom heb jij mijn jas aan?

1. heb
2. mijn
3. jij
4. aan

Wat is het bezittelijk voornaamwoord?
Ik koop die auto voor hem.

1. ik
2. die
3. hem
4. zit er niet in

Wat is het bezittelijk voornaamwoord?
We moeten nog ons huiswerk inleveren.

1. ons
2. huiswerk
3. we
4. inleveren

JOU is een bezittelijk voornaamwoord

1. Waar
2. Niet waar

Wat is het bezittelijk voornaamwoord?
Daar loopt onze kat.

1. daar
2. loopt
3. onze
4. kat

Wat is het bezittelijk voornaamwoord in deze zin?
Zijn kast hangt vol vreemde kleren.

1. vreemde
2. vol
3. Zijn
4. kleren

Wat is het bezittelijk voornaamwoord in de zin:
'Is dat jouw jas?'

1. jas
2. jouw
3. is
4. dat

Wat is het bezittelijk voornaamwoord?
Hun familie woont in het buitenland

1. hun
2. familie
3. woont
4. in het buitenland

Wat is het bezittelijk voornaamwoord?
In ons huis is het altijd gezellig

1. het
2. ons
3. huis
4. altijd

Ik snap bezittelijke voornaamwoorden en kan zo zelfstandig aan de slag.

1. Ja, ik kan zo zelfstandig aan de slag.
2. Ik snap het nog niet helemaal.
3. Nee, ik wil graag nog meer uitleg.