signaalwoorden

Signaalwoorden

1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 4 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Signaalwoorden

Slide 1 - Diapositive

schrijf zoveel mogelijk signaalwoorden op!

Slide 2 - Question ouverte

Schrijf zoveel mogelijk tekstverbanden op!

Slide 3 - Question ouverte

Slide 4 - Vidéo

Het is warm buiten, toch heb ik het koud.
Wat is het signaalwoord?
A
is
B
ik
C
heb
D
toch

Slide 5 - Quiz

Welk tekstverband hoort er bij 'het woord: toch?
A
een voorbeeld
B
een tegenstelling
C
een samenvatting
D
een opsomming

Slide 6 - Quiz

Hij heeft het koud, omdat hij nat geregend is
Wat is het signaalwoord?
A
Hij
B
omdat
C
nat
D
geregend

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Vidéo

Slide 9 - Vidéo

Theorie
Een tekst bestaat uit verschillende alinea's. Die vormen samen weer een geheel, ze staan dus niet zomaar bij elkaar. Dat alles bij elkaar hoort, wordt gevormd door verbanden. Deze verbanden breien de alinea's aan elkaar. Hiervoor heb je verbindingswoorden nodig: ook wel signaalwoorden genoemd.

Slide 10 - Diapositive

Opsomming

ook, verder, bovendien, en, maar ook, ten eerste, als laatste etc.

Slide 11 - Diapositive

opsomming- voorbeeld
Mijn vrije tijd gebruik ik voor leuke dingen. In de eerste plaats sport ik graag. Verder houd ik van televisiekijken. Ook vind ik het heerlijk een spannend boek te lezen.

Slide 12 - Diapositive

tegenstelling - voorbeeld
Op internet zijn veel bedriegers actief. Maar de politie doet er veel te weinig aan om ze op te sporen.

Slide 13 - Diapositive

tegenstelling

maar, daarentegen, echter, integendeel, enerzijds-anderzijds etc.

Slide 14 - Diapositive

Signaalwoorden opsomming
A
ten eerste, ten tweede, ook, verder
B
maar, echter, toch, tegenover
C
bijvoorbeeld, zo, zoals

Slide 15 - Quiz

Signaalwoord: TEN EERSTE........TEN TWEEDE
A
middel-doel
B
opsomming
C
oorzaak-gevolg
D
tegenstelling

Slide 16 - Quiz

Welk verband herken je in de volgende zin?

Hoewel Marit niet had geleerd voor het examen, haalde ze toch een voldoende.
A
Tegenstelling
B
Chronologie
C
Opsomming
D
Toelichting

Slide 17 - Quiz

Welk verband herken je in de volgende zin?

Mijn broertje wil graag een ijsje, een appeltaart, een glas drinken en een pizza.
A
Tegenstelling
B
Toelichting
C
Opsomming
D
Chronologie

Slide 18 - Quiz

signaalwoorden - opsomming
  • allereerst
  • ten eerste
  • ten tweede
  • ook
  • bovendien
  • daarnaast
  • verder
  • vervolgens
  • tot slot

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Vidéo

Tekstverband: tegenstelling
  • maar
  • daartegen
  • echter
  • integendeel
  • enerzijds .... anderzijds
  • daar staat tegenover

Slide 21 - Diapositive

Tegen                                                   stelling       

Slide 22 - Diapositive

Wat is geen signaalwoord voor een tegenstelling?
A
Maar
B
Vervolgens
C
Daarentegen
D
Toch

Slide 23 - Quiz

Signaalwoorden tegenstelling
- Maar
- Daarentegen
- Echter
- Toch
- Integendeel

De weerman voorspelde mooi weer, maar het regende erg hard

Slide 24 - Diapositive

Signaalwoorden voorbeeld
- Bijvoorbeeld
- Zoals
- Zo
- Ter illustratie
- Een voorbeeld hiervan

Er zijn allerlei manieren om energie te besparen, zoals spaarlampen gebruiken

Slide 25 - Diapositive

Naar school neem ik meerdere dingen mee, zoals: mijn schoolpas, pennen en schriften.

Zoals is het signaalwoord voor .......
A
Opsomming
B
Chronologisch
C
Toelichtend
D
Concluderend

Slide 26 - Quiz

Welk tekstverband: Sporten heeft veel voordelen, bovendien wordt je er fit en sterk van.
A
voorwaarde
B
opsomming
C
volgorde
D
vergelijking

Slide 27 - Quiz

Welk tekstverband: Ik spreek veel talen, zoals Nederlands, Duits en Engels.
A
oorzaak/gevolg
B
tijd
C
samenvatting
D
voorbeeld/toelichting

Slide 28 - Quiz

Bij welk tekstverband horen de signaalwoorden neem nou, zoals, denk aan?
A
opsommend
B
voorbeeld / toelichting
C
tegenstellend
D
chronologisch

Slide 29 - Quiz

Welk signaalwoord past er bij het volgende tekstverband? TEGENSTELLING
A
al met al
B
daar staat tegenover
C
zoals
D
waardoor

Slide 30 - Quiz

Welk signaalwoord past er bij het volgende tekstverband?
OPSOMMING
A
daarnaast
B
alles bij elkaar
C
al met al
D
zoals

Slide 31 - Quiz