Paragraaf 3.4 Het Christendom

• Geschiedenis
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 1

Paragraaf 3.4 Het Christendom

Klas 1C

Planning

1. Leerdoelen
2. Verhaal
3. Uitleg paragraaf 3.4
4. Maken opdrachten  
5. Bespreken huiswerk
6. Controleren leerdoelen

Leerdoelen

1. Je begrijpt wat een staatsgodsdienst is.
2. Je kunt uitleggen hoe het christendom werd verspreid.

Begrippen (1)

Bisschop

Leider van christenen in een bepaald gebied

Christenen

Volgelingen van Jezus van Nazareth. Christenen geloven, net als joden en moslims, in één god.

Begrippen (2)

Paus 

Bisschop van Rome en leider van de christenen

Staatsgodsdienst

Godsdienst die door de regering van een land wordt beschermd en soms als enige is toegestaan

Jezus van Nazareth

• Romeinen veroverden Palestina
• Jezus is Joods en reist rond in Palestina
•  Jezus krijgt veel aanhangers
• Romeinen vonden hen daarom gevaarlijk 
• Volgelingen van Jezus worden christenen genoemd

Het Christendom wordt verspreid 

• Christenen konden makkelijk rondreizen over goede wegen
• Veel mensen sprak de boodschap van Jezus aan
• Christenen werden vaak vervolgd 
• Wilden Romeinse keizer niet als god eren 

Christendom wordt staatsgodsdienst

• Aantal christenen groeide
• De leider is een bisschop
• De belangrijkste wordt een paus genoemd
• Keizer Constantijn stond het christendom toe 
• Theodosius maakte er een staatsgodsdienst van
• Christendom verspreidde

Bespreken huiswerk

• Wat? Toetsvoorbereiding paragraaf 3.3
• Hoe? Ik geef je de beurt  

Aan het werk

• Wat? Ga aan de slag met de toetsvoorbereidingsopdrachten van paragraaf 3.4
• Hoe? In je werkboek, in je schrift met behulp van je werkwijzer.
• Hulp? De docent en je boek.
• Tijd? 20 min.
• Uitkomst? Alvast bezig met de toetsvoorbereiding.
• Klaar? Lees alvast de volgende paragraaf

Wie maakte van het christendom een staatsgodsdienst?

1. Keizer Augustus
2. Keizer Constantijn
3. Keizer Theodosius
4. Julius Ceasar

Leg uit wat er met een staatsgodsdienst bedoeld wordt

Hoe noem je de leider van een groep christenen in de stad ook wel en wie is de belangrijkste?

Volgende les 

• Paragraaf 3.5
• Huiswerk: De toetsvoorbereidingsopdrachten van paragraaf 3.4