Herhalen Grammatica Zinsdelen 1VWO

Deze les
- Herhaling grammatica zinsdelen
- Oefenen met de brug

Agenda
Woensdag 24 november
SO Grammatica zinsdelen H2+3
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Deze les
- Herhaling grammatica zinsdelen
- Oefenen met de brug

Agenda
Woensdag 24 november
SO Grammatica zinsdelen H2+3

Slide 1 - Diapositive

Zinsdelen, persoonsvorm, onderwerp

Slide 2 - Diapositive

I. Als de persoonsvorm van een zin van tijd verandert, verandert het onderwerp mee.
II. Vraagzinnen beginnen altijd met de persoonsvorm.

Welke uitspraak over de persoonsvorm is waar?
A
Alleen zin I is juist.
B
Alleen zin II is juist.
C
Beide zinnen zijn juist.
D
Beide zinnen zijn onjuist.

Slide 3 - Quiz

In welke zin vormen de woorden in grote letters samen één zinsdeel?
A
Ik verpakte de kleren KEURIG IN GROTE, STOFFEN DRAAGTASSEN.
B
Veel lezers vonden DAT LAATSTE ARTIKEL over jou erg leuk.
C
Was Kirsten altijd al ZO'N SPORTIEF EN VRIENDELIJK MEISJE?

Slide 4 - Quiz

Welke verdeling in zinsdelen is juist?
A
Rijdt / die oom / van jou / altijd / in zo’n klassieke / Amerikaanse slee?
B
Rijdt / die oom / van jou / altijd / in zo’n klassieke Amerikaanse slee?
C
Rijdt / die oom van jou / altijd / in zo’n klassieke Amerikaanse slee?
D
Rijdt / die oom van jou / altijd / in zo’n klassieke / Amerikaanse slee?

Slide 5 - Quiz

Werkwoordelijk gezegde

Slide 6 - Diapositive

Noteer de persoonsvorm (pv), het onderwerp (ow) en het werkwoordelijk gezegde van de volgende zin:

Voor de kroeg waren de gepensioneerde Franse mannen aan het jeu-de-boulen met ijzeren ballen.

Slide 7 - Question ouverte

Noteer de persoonsvorm (pv), het onderwerp (ow) en het werkwoordelijk gezegde van de volgende zin:

Waarom jagen jullie de lerares Engels elke les weer op de kast?

Slide 8 - Question ouverte

Lijdend voorwerp

Slide 9 - Diapositive

Welke uitspraak over het lijdend voorwerp is juist?
A
Het lijdend voorwerp begint altijd met een voorzetsel.
B
Het lijdend voorwerp van een zin is altijd een levend wezen: een mens of een dier.
C
Het lijdend voorwerp van een zin kun je vinden met de vraag: 'Wat (of Wie) + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?’
D
In elke zin komt een lijdend voorwerp voor.

Slide 10 - Quiz

Noteer de persoonsvorm (pv), het werkwoordelijk gezegde (wg), het onderwerp (ow) en het lijdend voorwerp (lv) van de volgende zinnen.
Staat een zinsdeel niet in de zin? Zet dan een streepje (-).

Tom mocht van zijn moeder een nieuwe winterjas kopen.

Slide 11 - Question ouverte

Naamwoordelijk gezegde

Slide 12 - Diapositive

Noteer een overeenkomst en een verschil tussen een naamwoordelijk gezegde en een werkwoordelijk gezegde.

Neem over: Overeenkomst = ....
Verschil = ...

Slide 13 - Question ouverte

Noteer de persoonsvorm (pv), het onderwerp (ow), het naamwoordelijk gezegde (ng), het naamwoordelijk deel (nw.deel) en het koppelwerkwoord (kww).
Staat een zinsdeel niet in de zin? Zet dan een streepje (-).

Die kleine gymnaste uit Roemenië is bijzonder lenig.

Slide 14 - Question ouverte

Noteer de persoonsvorm (pv), het onderwerp (ow), het naamwoordelijk gezegde (ng), het naamwoordelijk deel (nw.deel) en het koppelwerkwoord (kww).
Staat een zinsdeel niet in de zin? Zet dan een streepje (-).

Waarom zou Rick zo graag klassenvertegenwoordiger willen worden?

Slide 15 - Question ouverte

In welke zin(nen) staat een naamwoordelijk gezegde?
A
De gekrompen spijkerbroek bleek mij veel te klein te zijn geworden.
B
In Den Haag schijnen morgen duizend kunstenaars een protestmars te houden tegen de bezuinigingen op cultuur.
C
Komend weekend gaat Bertolf tien nummers spelen in muziekcentrum Hedon.
D
Volgens mij moet handbalster Erica nog jaren een topspeelster kunnen blijven.

Slide 16 - Quiz

Meewerkend voorwerp

Slide 17 - Diapositive

Welke vraag stel je om het meewerkend voorwerp te vinden?
A
Aan / door wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp
B
Aan / met wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp
C
Aan / van wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp
D
Aan / voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp

Slide 18 - Quiz

Noteer de persoonsvorm (pv), het onderwerp (ow), het werkwoordelijk gezegde (wg), het lijdend voorwerp (lv) en het meewerkend voorwerp (mv). Staat een zinsdeel niet in de zin? Zet dan een streepje

Een rozentuin zal ik je in het verleden wel nooit beloofd hebben.

Slide 19 - Question ouverte

Welke zin heeft de onderstaande structuur?
mv - pv/wg - ow - lv - rest wg
A
De gemeenteraad wil een nieuw stadspark laten aanleggen.
B
Deze prachtige ring heb ik voor mijn vriendin gekocht.
C
Jou zal de kok een heerlijk warm bordje soep opscheppen.
D
Jouw kleine zusje zal mij al jullie geheimpjes verklappen.

Slide 20 - Quiz

Bijwoordelijke bepaling

Slide 21 - Diapositive

Hoeveel bijwoordelijke bepalingen staan er in de zin?

Vanwege de risico's wilde de bevelhebber zijn soldaten niet door de mijnenvelden sturen.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 22 - Quiz

Hoeveel bijwoordelijke bepalingen staan er in de zin?

In Frankrijk verwachten de wijnboeren dit jaar een goede oogst.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 23 - Quiz

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak. 
persoonsvorm
onderwerp
werkwoordelijk gezegde
naamwoordelijk gezegde
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
bijwoordelijke bepaling
De lamborghini 
is
volgens kenners
nog altijd
de mooiste Italiaanse auto. 

Slide 24 - Question de remorquage

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak. 
persoonsvorm
onderwerp
werkwoordelijk gezegde
naamwoordelijk gezegde
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
bijwoordelijke bepaling
Voorlopig
wil
de kunstenaar
dit mooie bronzen beeld
helaas
aan niemand 
verkopen

Slide 25 - Question de remorquage

H1 t/m H6 Gram. Zinsdelen
  • persoonsvorm (pv)
     tijdproef, getalproef (vraagzin)

  • onderwerp (ow)
      Wie/(wat) + pv?

  • werkwoordelijk gezegde (wg)
     zegt wat het onderwerp (iets of              iemand) doet

  • lijdend voorwerp (lv)
     Wat/Wie + wg + ow ?




  • naamwoordelijk gezegde (ng)
     zegt wat het onderwerp (iets of iemand) is
        - werkwoordelijk deel: 9       
           koppelwerkwoorden
        - naamwoordelijk deel: zet je tussen haken

  • meewerkend voorwerp (mv)
     Aan/Voor wie + wg + ow + lv?

  • bijwoordelijke bepaling (bwb)
     Overige ww in de zin. Geeft antwoord op       
     vragen als: Waar?, Wanneer?, Hoe?. enz. 

Slide 26 - Diapositive

Ik kan de pv, ow, ng/wg, lv, mv en bwb in een zin vinden.
0100

Slide 27 - Sondage

Welk zinsdeel vind jij nog lastig?

Slide 28 - Carte mentale

Hoe goed ken jij de zinsdelen nog?
😒🙁😐🙂😃

Slide 29 - Sondage

Wat kun je nu doen?
Als je nog vragen hebt, dan stel je deze aan de docent. 

Klaar?
  • Oefen met De Brug - Grammatica Zinsdelen 

Huiswerk maandag 15 november:
De brug grammatica zinsdelen:
Opdracht 1,2,3,4 en 5

Slide 30 - Diapositive