Woche 41

V4 Duits, Woche 41
1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsWOStudiejaar 4

Cette leçon contient 34 diapositives, avec diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 120 min

Éléments de cette leçon

V4 Duits, Woche 41

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Vertaal:
Versie A
Versie B
teleurgesteld
gezellig
vereren, enthousiast zijn over
scheiden van
het vaderland
het misverstand
kunstzinnig, artistiek
verschillend
een verrassing beleven
goed overweg kunnen met elkaar

Slide 3 - Diapositive

V4du3:
Dienstag (40 Min.)

KLL Lektion 1
Herhaling Genitiv
Video: Begrüßungen
Schreiben: starterpack
Montag (80 Min.)

Grammatik: herhaling Genitiv
Grammatik: herhaling naamvallen
Werkbladen nakijken
Grammatik: herhaling haben/sein

Slide 4 - Diapositive

V4du10:
Freitag (80 Min.)

KLL Lektion 1
Grammatik: herhaling Genitiv
Grammatik: herhaling naamvallen
Donnerstag (40 Min.)

Grammatik: herhaling haben/sein
Vom Fischer und seiner Frau

Slide 5 - Diapositive

Herhaling Genitiv
- 2e naamval 
- drukt bezitsrelatie uit
- de koning der Nederlanden, het beste boek aller tijden, de heer des huizes

Beschrijf wat je ziet op de volgende plaatjes. In elke zin moet een Genitiv-constructie voorkomen. 


Slide 6 - Diapositive

Beispiel: Das ist der Ball des Hundes
- 2e naamval 
- drukt bezitsrelatie uit

Beschrijf wat je ziet op de volgende plaatjes. In elke zin moet een Genitiv-constructie voorkomen. 


Slide 7 - Diapositive

Das ist das Buch des Mädchens
- 2e naamval 
- drukt bezitsrelatie uit

Beschrijf wat je ziet op de volgende plaatjes. In elke zin moet een Genitiv-constructie voorkomen. 


Slide 8 - Diapositive

Das ist das Haus der Familie (v)
- 2e naamval 
- drukt bezitsrelatie uit

Beschrijf wat je ziet op de volgende plaatjes. In elke zin moet een Genitiv-constructie voorkomen. 


Slide 9 - Diapositive

Das ist das Fahrrad des Junges
- 2e naamval 
- drukt bezitsrelatie uit

Beschrijf wat je ziet op de volgende plaatjes. In elke zin moet een Genitiv-constructie voorkomen. 


Slide 10 - Diapositive

Das ist die Katze der Kinder / der Geschwister 

Slide 11 - Diapositive

Naamvallen
1 = Nominativ
2 =  Genitiv
3 = Dativ
4 = Akkusativ


Slide 12 - Diapositive

Naamvallen --> ontleden
1 = Nom. --> onderwerp (wie/wat + pv?)

2 = Gen. --> bezit (van....) 

3 = Dat. --> meewerkend voorwerp (aan/voor...)

4 = Akk. --> lijdend voorwerp (wie/wat + pv + ow?)


Slide 13 - Diapositive

Naamvallen --> voorzetsels
+1e naamval = x
+2e naamval = -
+ 3e naamval = ZAAGSMEN BV (zu, aus, außer, gegenüber, seit, mit, entgegen, nach, bei, von)
+ 4e naamval = DOFEGUB (durch, ohne, für, entlang, gegen, um bis)
+ 3e naamval ÓF +4e naamval = HAANINVUUZ (hinter, an, auf, neben, in, vor, über, unter, zwischen) 


Slide 14 - Diapositive

Naamvallen --> keuzevoorzetsels
--> HAANINVUUZ gaat met de derde óf vierde naamval, afhankelijk van de betekenis van de zin. 

Stap 1: 

3e naamval = rust / tijdstip --> wo? wann? (waar? wanneer?) --> DEZELFDE SITUATIE = DERDE NAAMVAL
4e naamval = beweging --> wohin? (waarnaartoe?) --> VERANDERING = VIERDE NAAMVAL


Slide 15 - Diapositive

Ich stelle die Flasche auf den Tisch / 
Die Flasche steht auf dem Tisch

Slide 16 - Diapositive

Ich hänge die Socken an die Leine (v)
Die Socken hängen an der Leine

Slide 17 - Diapositive

Ich lege das Buch auf den Tisch 
Das Buch liegt auf dem Tisch

Slide 18 - Diapositive

Er setzt sich / Ich setze mich auf den Stuhl
Er sitzt / Ich sitze auf dem Stuhl

Slide 19 - Diapositive

Naamvallen --> keuzevoorzetsels
Stap 2: Als je één van de vragen op de vorige slide níet kunt stellen, gebruik je de 7/2-regel: 

2 = auf & über --> gaan dan met de 4e naamval
7 = rest (hinter, an, neben, in, unter, vor, zwischen) --> gaan dan met de 3e naamval 

Bijvoorbeeld: "Ich warte auf den Bus", "Schicke doch eine E-Mail an deiner Lehrerin!", "Die Schüler haben keine Angst vor dem Test"

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive

haben/sein t.t.
haben
ich
habe
du
hast
er/sie/es
hat
wir
haben
ihr
habt
sie/Sie
haben
sein
ich
bin
du
bist
er/sie/es
ist
wir
sind
ihr
seid
sie/Sie
sind

Slide 22 - Diapositive

haben/sein v.t.
haben
ich
hatte
du
hattest
er/sie/es
hatte
wir
hatten
ihr
hattet
sie/Sie
hatten
sein
ich
war
du
warst
er/sie/es
war
wir
waren
ihr
wart
sie/Sie
waren

Slide 23 - Diapositive

haben/sein voltooid deelwoord

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Vidéo

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Diapositive

Aufgabe: Schreiben
Schrijf een brief aan een German starterpack-leerling. 
Je brief moet het volgende bevatten:
- aanhef (zoals uit de video)
- verwijzing naar starterpack (bijv.: wat met jou wel/niet overeenkomt, suggesties, etc.)
- wat er tot jouw eigen starterpack hoort
- voorstel om verder te schrijven/appen/afspreken/gamen/etc.
- afsluiting 
Je brief moet ongeveer 100 woorden lang zijn.

Slide 29 - Diapositive

Zum Beispiel
Moin moin, 
Mein Name ist ... und ich habe dein Starterpack gesehen. Mein Handy ist auch ständig kaputt, wie toll! Was ist dein favoriter deutscher Rapper? Ich höre nicht so oft Rap, aber kann dir schon Harry Styles empfehlen.
Mir hat nicht gefallen, dass du vapest. Du Hemd/Trottel/Dulli! Das ist für junge Leute schlimmer als Zigaretten rauchen. In meinem Starterpack sind immer rote Cadillac-Süßigkeiten drin. Die kann ich dir viel mehr empfehlen! 
Lass uns gerne noch mal über Insta reden. 
Ciao! [Name]

Slide 30 - Diapositive

Slide 31 - Vidéo

Hausaufgaben für Dienstag
- Maken: 

- Leren: 



Slide 32 - Diapositive

Hausaufgaben für Donnerstag
- Maken:

- Leren: 

Slide 33 - Diapositive

Hausaufgaben für Freitag
- Maken:

- Leren: 

Slide 34 - Diapositive