Les 4: Kapitel 1 - Umlaut - Alphabet

Wilkommen zur Deutschstunde
1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 4 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Wilkommen zur Deutschstunde

Slide 1 - Diapositive

Die Planung und die Lernziele 
1. Quizizz!
2. Umlaut
3. Alphabet
4. An die Arbeit!
  • Je weet wat een Umlaut is.
  • Je weet hoe je de Umlaut-letter uitspreekt.
  • Je weet wat de Eszett is.
  • Je kent het Duitse alfabet.

Slide 2 - Diapositive

Leer hier de woordjes van elk hoofdstuk.
Verander hier de paragraaf.
Hier vind je extra hulp en opgaven op de punten die je lastig vindt.

Bijvoorbeeld: als je in de opgaven de werkwoorden op s-klank niet goed vervoegd hebt, kun je alleen met die type werkwoorden oefenen.

Slide 3 - Diapositive

Wat weet jij nog van vorige week?

Slide 4 - Diapositive

Umlaut 
1) Wat is een Umlaut?
2) Hoe spreken we een Umlaut uit?

Slide 5 - Diapositive

Umlaut
  • Het Nederlandse alfabet heeft 26 letters;
  • Het Duitse alfabet heeft meer letters: de letters met een trema (puntjes) erop. In het Duits noem je dat een Umlaut. De Umlaut krijg je alleen op de letters a,o en u!


Tipp: Alleen de klinkers uit het woord AUtO kunnen een Umlaut krijgen!

Slide 6 - Diapositive

Klanken
Even een compact overzicht van de uitspraak van alle klinkers, met en zonder Umlaut tot nu toe!


Slide 7 - Diapositive

De ringel - S
De ß (spreek uit: ringel S) is een letter in het Duitse alfabet.
Je spreekt het uit als een S.
In het Duits: Eszett.

Mache: Maak de ringel-s 5x foutloos in jouw schrift.


timer
2:00

Slide 8 - Diapositive

op papier
op de computer
Hoe maak je de ringel-s?

Slide 9 - Diapositive

Op welke klinkers kan een Umlaut komen?

Slide 10 - Question ouverte

Spreek je uit als eh/ee
Spreek je uit als eu
spreek je uit als uu
spreek je uit als oi
spreek je uit als oe
spreek je uit als ie

Slide 11 - Question de remorquage

Hoe noemen de Nederlanders deze letter? "ß"
A
Ringel-s
B
Umlaut
C
Estset
D
Bee

Slide 12 - Quiz

Wie spricht man das Ä aus?
A
è
B
a-umlaut
C
eu
D
uu

Slide 13 - Quiz

Das deutsche Alphabet!
Sprecht das Alphabet in der Klasse nach.

Slide 14 - Diapositive

In het Duits spel je de meeste letters net zoals in het Nederlands, behalve deze:
c-tsee
g-gay
j-jot
q-koe
u-oe
v-vau
y-upsilon
z-tset

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Vidéo

Slide 17 - Vidéo

Wie spricht man das Y aus?
A
è
B
eu
C
gee
D
upsilon

Slide 18 - Quiz

C
spricht man aus wie:
A
tset
B
upsilon
C
tsee
D
jot

Slide 19 - Quiz

Sprechübung!
Arbeitet zu zweit.
Buchstabiere die Namen von zwei Mitschülern. 

Der eine buchstabiert, der andere notiert die Namen. Wechselt danach die Rollen.

timer
2:00

Slide 20 - Diapositive

haben en sein

Slide 21 - Diapositive

             haben        sein                      
ich                      habe                                  bin
du                       hast                                   bist
er/sie/es          hat                                      ist

wir                      haben                               sind
ihr                       habt                                   seid
Sie/sie              haben                                sind

Slide 22 - Diapositive

Schrijf in het Duits de persoonlijke voornaamwoorden op.

Slide 23 - Question ouverte

Slide 24 - Vidéo

Slide 25 - Vidéo

het werkwoord haben
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
habe
hast
hat
haben
habt
haben

Slide 26 - Question de remorquage

Er ................. (haben) Hunger.
A
haben
B
hast
C
habe
D
hat

Slide 27 - Quiz

Entschuldigung, ..............................(haben)
Sie mal einen Moment?
A
habt
B
hast
C
haben
D
hat

Slide 28 - Quiz

(Haben) ...................... du deine Hausaufgaben schon fertig?
A
Habt
B
Habe
C
Hast
D
Haben

Slide 29 - Quiz

Ich ..................... (haben) ein Computerspiel.
A
hast
B
habe
C
haben
D
habt

Slide 30 - Quiz

Wie spät ....................(haben) die Party angefangen?
A
haben
B
hast
C
hat
D
habe

Slide 31 - Quiz

Wat is de juiste vorm van sein?

Sie
A
seint
B
sein
C
sind
D
sint

Slide 32 - Quiz

sie (ev)
A
sind
B
ist
C
sein
D
hast

Slide 33 - Quiz

ihr
A
sind
B
seid
C
sein
D
sindet

Slide 34 - Quiz

du
A
bist
B
seid
C
ist
D
sied

Slide 35 - Quiz

Wir ............. 15 Jahre alt.
A
bin
B
sein
C
seid
D
sind

Slide 36 - Quiz

Ich ... 20 Jahre alt
A
ist
B
bin
C
sind
D
seid

Slide 37 - Quiz

Hausaufgaben: Freitag den 9. September
Mache:

Slide 38 - Diapositive