3F week 8

• ned
• MBO
• Studiejaar 4

Welkom

week 8 Nederlands

Studiemeter

als/dan oefeningen maken

Je gebruikt de woorden ‘als’ of ‘dan’ bij vergelijkingen.

-Als er sprake is van gelijkheid gebruik je ‘als’: Ik ben even groot als hij.

-Als er sprake is van ongelijkheid gebruik je ‘dan’: Ik ben groter dan hij.

Gebruik dan:

Na een vergrotende trap: groter dan, meer dan, beter dan. 

Na ander, andere of anders:

-Anders dan mijn zus hou ik erg van katten.

-Documenten worden soms op een andere plek opgeslagen dan u gewend bent.

-Het is een ander verhaal dan ik eerst dacht.

Gebruik als: 

Bij vergelijkingen met (net) zo ... en even ...:

-Donna is even oud als Amber.

-Donna is net zo oud als Amber.

-Suriname is vier keer zo groot als Nederland.

Ben jij groter als/dan ik?

1. als
2. dan

Jij bent even sterk (als/dan) mij.

1. als
2. dan

Als of dan?
Ik vind voetbal net zo leuk als/dan basketbal.

1. dan
2. als

Zij zijn slimmer dan/ als wij.

1. dan
2. als

Winnen is mooier (als / dan) verliezen.

1. als
2. dan

Werkwoordspelling

Tegenwoordige tijd

 De stam van het werkwoord is het hele werkwoord − en. Voorbeelden:
Hele werkwoord: wandelen. Stam: wandel

Hele werkwoord: verhuizen. Stam: verhuiz (de stam eindigt dus op een z!)

Hele werkwoord: beloven. Stam: belov (de stam eindigt dus op een v!)

Tegenwoordige tijd

Voorbeelden:

-ik wandel - jij wandelt - wandel jij? - hij/zij/het wandelt - wij/jullie/zij wandelen

-ik vind - jij vindt - vind jij? - hij/zij/het vindt - wij/jullie/zij vinden

Verleden tijd

-Hele werkwoord: maken.

Ik-vorm/aangepaste stam: ik maak.

Verleden tijd: ik maakte, zij maakten.

-Hele werkwoord: wandelen.

Ik-vorm/aangepaste stam: ik wandel. Verleden tijd: ik wandelde, zij wandelden.

Voltooid deelwoord

Het voltooid deelwoord begint vaak met be-, ge-, ver- of ont- en eindigt op -en, -d of -t.

Als je twijfelt tussen de -d of de -t kun je kijken naar de verleden tijd.

Voorbeelden:

-Verleden tijd: ik wandelde. Voltooid deelwoord: ik heb gewandeld.

-Verleden tijd: ik maakte. Voltooid deelwoord: ik heb de kast gemaakt.

werkwoordspelling

1. hij bediend
2. hij bedient

Vin.. jij werkwoordspelling moeilijk om te leren?

1. Vindt
2. Vind

Zij herhaald die werkwoordspelling voortdurend.

1. goed
2. fout

1) Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.

1. gebeurd
2. gebeurt
3. gebeurdt
4. gebeurdde

werkwoordspelling voltooid deelwoord

1. Het hout is opgebrandt.
2. Het hout is opgebrand.

Afgelopen weken (besteden) we veel tijd aan werkwoordspelling.

1. besteden
2. besteede
3. besteedden
4. besteeden

Vragen?