Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
Éléments de cette leçon
Welkom!
Pak je leesboek.
Slide 1 - Diapositive
Wat gaan we doen ...
Herhaling grammatica 5 woordsoorten:
voorzetsel
Huiswerk bespreken
Start grammatica H6
Aan de slag
Slide 2 - Diapositive
Start grammatica H5
Voorzetsels
Slide 3 - Diapositive
Voorzetsels
Slide 4 - Diapositive
Voorzetsels
Voorzetsels staan meestal voor een lidwoord of een voornaamwoord met een zelfstandig naamwoord. (achter die kast, naast mij, onder de boeken). Ze kunnen ook achter een zelfstandig naamwoord staan, meestal geeft het dan een richting aan. (Ik viel de sloot in, hij liep de weg op. )
Voorzetsels geven ook een reden/oorzaak aan: (dankzij hem is het goed gekomen, vanwege de regen is het feest afgelast).
Let op! Delen van scheidbare werkwoorden zijn geen vz.Hij belt mij op. op = geen vz
Slide 5 - Diapositive
Eigenschappen vz
Ze geven een plaats, tijd of reden aan.
Trucje:
... de kast (achter, op, voor)
... het feest (tijdens, na, gedurende)
Slide 6 - Diapositive
Pak je huiswerk
We bespreken opdracht 3 klassikaal.
Slide 7 - Diapositive
Opdracht 3
We lezen één voor één een zin voor uit de opdracht. Doe je boek open op bladzijde 151
Slide 8 - Diapositive
bijwoord
geeft een plaats aan: hier, daar, rechts, nergens
geeft een tijd aan: nu, soms, vanavond
overige woorden: ook, graag, niet, misschien
vraagwoorden: waar, wanneer, waarom...
Slide 9 - Diapositive
Bijwoord
Zegt iets over een ander woord dan het zelfstandig naamwoord. Bijvoorbeeld een:
- Werkwoord
- Ander bijwoord
- Bijvoeglijk naamwoord
Slide 10 - Diapositive
Voorbeelden
- Zij is een heel aardige vrouw.
- Zij woont in het huis hiernaast.
- Zij zaten allemaal buiten.
- Misschien doe ik het.
Slide 11 - Diapositive
Pak je laptop
En ga naar LessonUp
Slide 12 - Diapositive
Hij tekent een BIJZONDER mooie auto.
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
Slide 13 - Quiz
De pen zit IN dit etui.
A
bijwoord
B
hulp ww
C
voorzetsel
D
zelfstandig naamwoord
Slide 14 - Quiz
Het GROENE bankje staat op het gras.
A
voorzetsel
B
aanwijzend vnw
C
bijwoord
D
bijvoeglijk naamwoord
Slide 15 - Quiz
Het groene BANKJE staat op het gras.
A
bijwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
lidwoord
D
persoonlijk vnw
Slide 16 - Quiz
het HELE groene bankje staat op het gras
A
bijwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
hulpwerkwoord
Slide 17 - Quiz
Ik HEB gisteren heerlijk geslapen!
A
bijwoord
B
zelfst. ww
C
hulp ww
D
voorzetsel
Slide 18 - Quiz
VANAVOND ga ik naar de film.
A
bijwoord
B
voorzetsel
C
bijv. nw
D
zelfst. nw
Slide 19 - Quiz
Ik kijk uit HET raam.
A
lidwoord
B
zelfstandig nw
C
aanwijzend vnw
D
bijwoord
Slide 20 - Quiz
Het groene bankje staat OP het gras.
A
voorzetsel
B
lidwoord
C
bijwoord
D
onbepaald vnw
Slide 21 - Quiz
Een bijwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
A
juist
B
onjuist
Slide 22 - Quiz
In de zin 'De trein rijdt SNEL:
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
Slide 23 - Quiz
In de zin 'Waar ga jij naartoe op je skateboard?' is het woord WAAR een:
A
vragend voornaamwoord
B
bijwoord
C
voorzetsel
D
bezittelijk voornaamwoord
Slide 24 - Quiz
Aan de slag
Maak de opdrachten bij H6 Grammatica Woordsoorten.
Maak je het uit je boek? Dan maak je opdracht 1 t/m 4.
Doe je het online? Dan maak je alle opdrachten die je tegenkomt.