Herhalen H3 en H4-2

Welkom!
Ga naar je plek, pak je spullen en wacht tot de les begint.
  • Lesboek Nieuw Nederlands
  • Laptop
  • Schrift 
  • Pen
timer
2:00
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Welkom!
Ga naar je plek, pak je spullen en wacht tot de les begint.
  • Lesboek Nieuw Nederlands
  • Laptop
  • Schrift 
  • Pen
timer
2:00

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we doen? 
  • Voorbereiden toets Taalverzorging H3 en H4
  • Evaluatie les
  • Afsluiten

Slide 2 - Diapositive

Vanochtend heb ik ME verslapen.
A
geen bezit erachter
B
wel bezit erachter

Slide 3 - Quiz

Iedereen feliciteerde ME met MIJN verjaardag.
A
me + mijn = geen bezit erachter
B
me = wel bezit erachter mijn = niet
C
me = geen bezit erachter mijn = wel
D
me + mijn = wel bezit erachter

Slide 4 - Quiz

Wat betekent
onmisbare
A
niet te missen
B
gemiste

Slide 5 - Quiz

Wat betekent
interregionaal
A
in de regio's
B
tussen regio's

Slide 6 - Quiz

Wat betekent
wantoestanden
A
slechte toestanden
B
andere toestanden

Slide 7 - Quiz

Hij doet vijandig tegen mij.
Vijandig =
A
aardig
B
niet aardig

Slide 8 - Quiz

Ik noteer het schematisch.
schematisch =
A
alles door elkaar
B
alles netjes op een rij

Slide 9 - Quiz

De minderheid had een voldoende.
minderheid =
A
het grootste deel
B
het kleinste deel

Slide 10 - Quiz

De koektrommel was rijkelijk gevuld.
rijkelijk =
A
er zat veel in
B
er zat weinig in

Slide 11 - Quiz

De slimme leerling snapt het niet.
Welk woord is het lidwoord?
A
de
B
slimme
C
het
D
leerling

Slide 12 - Quiz

Welke woorden zijn zelfstandig naamwoorden?
A
Groot, dik, jong, blauw
B
lopen, rennen, vliegen, duiken
C
in, op, naast, achter
D
poes, Peter, Nederland, weerbericht

Slide 13 - Quiz

Wat zijn zelfstandige naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 14 - Quiz

Het voltooid deelwoord is een vorm van het werkwoord
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quiz

Welke van werkwoord is een sterk werkwoord?
A
hopen
B
glijden
C
leiden
D
strooien

Slide 16 - Quiz

Dat woordenboek is niet van JOU.
A
geen bezit erachter
B
wel bezit erachter

Slide 17 - Quiz

Ik heb MIJN bus gemist.
A
geen bezit erachter
B
wel bezit erachter

Slide 18 - Quiz

Welk woord is een zelfstandig naamwoord?
A
Mooi
B
Leuk
C
Groot
D
Poes

Slide 19 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een lidwoord?
A
Aan
B
Voor
C
De
D
En

Slide 20 - Quiz

Wat is een persoonsvorm altijd?
A
Lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 21 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

Hoe vind je ook alweer de persoonsvorm?
A
Hoe
B
vind
C
je
D
ook

Slide 22 - Quiz

snijden
Mijn moeder ... de groenten in kleine stukjes.

Slide 23 - Question ouverte

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?
Hij heeft haar (beschermen)
A
Beschermd
B
Beschermt

Slide 24 - Quiz

Welk verwijswoord moet er op de lege plek staan?

Zie je ........ vogelhuisje daar achter in de tuin?
A
Die
B
Deze
C
Dit
D
Dat

Slide 25 - Quiz

Welk verwijswoord moet er op de lege plek staan?

Heeft u ....... schoenen hier ook in het zwart?
A
Die
B
Deze
C
Dit
D
Dat

Slide 26 - Quiz

Welk verwijswoord moet er op plek (1) staan?
Mijn broers hebben het geld vandaag ontvangen.
....(1)..... hebben ....(2).... vandaag ontvangen.
A
Ze
B
Hem
C
Het
D
Hij

Slide 27 - Quiz

Welk verwijswoord moet er op plek (2) staan?
Mijn broers hebben het geld vandaag ontvangen.
....(1)..... hebben ....(2).... vandaag ontvangen.
A
Ze
B
Hem
C
Het
D
Haar

Slide 28 - Quiz

Dat konijn van ... is het liefste dat ik ooit heb gezien.
A
jou
B
jouw

Slide 29 - Quiz

Huib heeft al ... shirts uit de kast gehaald.
A
me
B
mijn

Slide 30 - Quiz