Voorzetselvoorwerp

1
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

1

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we doen vandaag?
Lesdoelen
Uitleg voorzetselvoorwerp
Oefenen
Huiswerk

Slide 2 - Diapositive

zorgen ...
vertrouwen ...
verlangen ...
houden ...
klagen ...
over
naar
van
voor
op

Slide 3 - Question de remorquage

Lesdoel

Je kunt het voorzetselvoorwerp in een zin herkennen en benoemen.

Slide 4 - Diapositive

Voorzetselvoorwerp
1. begint altijd met een voorzetsel ​
                                   én​ 
2. is altijd verbonden met het belangrijkste werkwoord van de zin.​

Slide 5 - Diapositive

Voorzetselvoorwerp
verlangen naar           Zij verlangt naar een warme zomer.
vertrouwen op           De blinde man vertrouwt op zijn hond.
zorgen voor                 De jongen zorgt voor zijn oma.
klagen over                  De klas klaagt over de moeilijke toets.

Het zinsdeel dat begint met het vaste voorzetsel is het voorzetselvoorwerp

Slide 6 - Diapositive

Verschil met lijdend voorwerp
Een voorzetselvoorwerp begint altijd met een voorzetsel
Hij denkt aan zijn afspraak

Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel
Hij denkt niets

Slide 7 - Diapositive

Verschil met ee
meewerkend voorwerp 

Bij een meewerkend voorwerp kun je het voorzetsel weglaten.
Ik vraag aan jou wat je bedoelt.

Bij een voorzetselvoorwerp kan dat niet 
Ik luister naar jou.

Slide 8 - Diapositive

Verschil met bijwoordelijke bepaling


Een bijwoordelijke bepaling zegt iets over plaats of tijd
Hij zit op het bankje.

Een voorzetselvoorwerp heeft dat niet.
Hij zit op voetbal.

Slide 9 - Diapositive

Even oefenen
Benoem in de volgende zinnen 
het voorzetselvoorwerp.

Slide 10 - Diapositive

Is het zinsdeel tussen haakjes een voorzetselvoorwerp?
Waarom zou je (aan jezelf) twijfelen?
A
Ja
B
Nee

Slide 11 - Quiz

Is het zinsdeel tussen haakjes een voorzetselvoorwerp?
Ik wacht al uren (op het station).
A
Ja
B
Nee

Slide 12 - Quiz

Wat is het zinsdeel tussen haakjes?

Ik heb (voor jou) een schilderij gemaakt.
A
voorzetselvoorwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 13 - Quiz

Wat is het zinsdeel tussen haakjes?

Ik ben soms bang (voor het donker).
A
voorzetselvoorwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 14 - Quiz

Wat is het voorzetselvoorwerp in de zin?

De politie waarschuwde hem voor de laatste keer.

Slide 15 - Question ouverte

Wat is het voorzetselvoorwerp in de zin ?
Op het besluit van de commissie wilde de woordvoerder niet vooruitlopen.

Slide 16 - Question ouverte

De gele bordjes verwijzen naar de nooduitgang van de bioscoop.

Slide 17 - Question ouverte

Noud probeert te profiteren van de onwetendheid van zijn ouders.

Slide 18 - Question ouverte

Nanda zit op een bankje te wachten op de trein.

Slide 19 - Question ouverte

Ik weet nu hoe ik het voorzetselvoorwerp
kan vinden in een zin
😒🙁😐🙂😃

Slide 20 - Sondage

Maken

Hoofdstuk 3.4
Opdracht 2 en 3

Slide 21 - Diapositive