Paragraaf 3: verhaallijnen

Paragraaf 3: verhaallijnen
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.

Éléments de cette leçon

Paragraaf 3: verhaallijnen

Slide 1 - Diapositive

Voor de vakantie: toets (bespreken)
Ik kan verschillende verhaallijnen herkennen
Verhaallijnen en perspectieven
Nederlands
Cursus 3 paragraaf 3
opdracht 2 en 3
hebben we alle doelen behaald?
Afmaken opdrachten

Slide 2 - Diapositive

Woord van de week
Wie?
Tonton

Slide 3 - Diapositive

Lesdoel

Ik kan verschillende verhaallijnen herkennen

Slide 4 - Diapositive

chronologisch - niet-chronologisch
Een verhaal noem je chronologisch als de gebeurtenissen in een verhaal worden verteld in de volgorde waarin ze ook hebben plaatsgevonden. 
Voorbeeld: Dagboek van Anne Frank

Een verhaal is niet-chronologisch als de schrijver midden in een verhaal begint. de lezer komt er pas langzaam achter wat er gebeurt is. 
Voorbeeld: boeken van Mel Wallis de Vries

Slide 5 - Diapositive

vertelde tijd - verteltijd 
Vertelde tijd: de tijdsperiode van een verhaal (bijvoorbeeld: twee minuten - twee jaar).


Verteltijd: Elk verhaal heeft een bepaalde lengte: woorden, zinnen, bladzijden (150 woorden, 2 minuten leestijd).

Slide 6 - Diapositive

Versnelling - vertraging
Een verhaal kan versneld worden door een sprong te maken in de tijd. Opeens gaat het verhaal na twee jaar verder (op de volgende bladzijde).

Een verhaal kan vertraagd worden door een bepaalde scene lang te laten voortduren gedurende het boek. Meestal worden de personages en de ruimte uitgebreid beschreven. 

Slide 7 - Diapositive

flash forward - flash back
flash forward: ook wel vooruitwijzing genoemd. De lezer krijgt een tip over wat er verderop in het verhaal gebeurt.

flashback: wanneer een personages terugkijkt in de tijd (terugblik). Dit kan uitgebreid zijn, maar ook in een paar regels gebeuren. 

LET OP: in beide gevallen wordt de chronologie van het verhaal onderbroken. 

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Vidéo

In deze scene is gebruik gemaakt van
A
flash forward
B
versnelling
C
vertraging
D
flashback

Slide 10 - Quiz

‘Gisteren was Robin gegaan, vandaag zou zij vertrekken’.

Is hier sprake van:
A
flasback
B
versnelling
C
vertraging
D
flashforward

Slide 11 - Quiz

Ze zou ’s avonds weglopen. Ze hoefde alleen nog maar de rest van de dag door te komen.

Is hier sprake van:
A
flashback
B
versnelling
C
vertraging
D
flashforward

Slide 12 - Quiz

Het viel niet op dat Anna niet kwam ontbijten. In de avond zou ze weglopen. Om 12 uur klom ze uit haar bed, douchte lang en sloop naar beneden.

Hier is sprake van:
A
flashback
B
versnelling
C
vertraging
D
flashforwad

Slide 13 - Quiz

Oefening
Je gaat luisteren naar een voorleesfragment. Bedenk in welke tijd het verhaal zich afspeelt. 

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Vidéo

In welke tijd speelt dit verhaal zich af?
Leg je antwoord uit.

Slide 16 - Question ouverte

Oefening
Je gaat luisteren naar een voorleesfragment. Bepaal de volgorde. Is dit verhaal chronologisch of niet?

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Vidéo

Wat was de volgorde van het verhaal?
A
Chronologisch
B
Niet chronologisch, want er zat een flashback in.
C
Niet chronologisch, want je weet al hoe het afloopt.
D
Je weet niet in welke volgorde het verhaal wordt verteld.

Slide 19 - Quiz

Perspectief
Je kunt een verhaal altijd vanuit verschillende gezichtspunten vertellen. Die gezichtspunten noemen we perspectieven. Vanuit welk perspectief een verhaal is geschreven is bepalend voor het verhaal.
Een olifant is als een speer.
Een olifant is als een slang.
Een olifant is als een touw.
Een olifant is als een boom.
Een olifant is als een lap leer.

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive

Verhaallijnen
Een verhaallijn bestaat uit:
  • begin, 
  • verloop 
  • einde 

Verhaallijn wordt soms als synoniem voor plot gebruikt.
Plot = een reeks gebeurtenissen in een verhaal (verhaallijnen).


Slide 22 - Diapositive

Verhaallijnen
  • Een verhaallijn beschrijft wat een personage allemaal meemaakt.

  •  Het verhaal heeft meerdere hoofdpersonen met elk een eigen perspectief.
  • Het verhaal speelt zich (vaak) af in verschillende tijden.
  • Het verhaal speelt zich (vaak) af op verschillende plaatsen.

Slide 23 - Diapositive

Vragen?

Slide 24 - Diapositive

Aan de slag!
Cursus 3: par. 3 (blz. 73  en verder)
opdracht 2 en 3

Klaar? Werk laten zien aan docent en nakijken met nakijkboek.

Huiswerk!

timer
15:00

Slide 25 - Diapositive

Hebben we alle doelen behaald?


Wat is nog moeilijk?
Wat gaat al goed?

Slide 26 - Diapositive