De hoeveelheid procent de rente is van het geleende bedrag: rentepercentage
deel ---------- x 100 geheel
Slide 5 - Diapositive
Percentage berekenen
Slide 6 - Diapositive
Aan de slag
maak uit je boek van paragraaf 2.3 de vragen 34 t/m 43 vanaf bladzijde 48
maak uit je boek de sommen 8, 9, 10 op bladzijde 64
maak de Lesson up vragen van deze paragraaf
EXTRA SOMMEN : 11 t/m 16 op blz 64 en 65
Slide 7 - Diapositive
Oefenen
Pak je boek erbij op bladzijde 42. Als je een vraag in Lesson Up niet weet, check dan de theorie van de paragraaf 2.3. Lees de tekst achter de blauwe streep in je boek
Slide 8 - Diapositive
Ander woord voor lenen
A
Aflossing
B
Krediet
C
Termijn
Slide 9 - Quiz
lenen of sparen?
A
lenen zorgt voor rente in de toekomst
B
sparen schuift consumptie naar achteren
C
sparen haalt consumptie naar voren
D
lenen gaat ten koste van consumptie in de toekomst
Slide 10 - Quiz
Wat is lenen?
A
geld uit de toekomst nu uitgeven
B
aflossen
C
rente
D
termijnen
Slide 11 - Quiz
Wat is een nadeel van lenen?
A
Je moet de lening terugbetalen.
B
Je moet de lening met rente terugbetalen
C
Beide antwoorden zijn goed.
D
Beide antwoorden zijn fout.
Slide 12 - Quiz
Wat is geen reden om te lenen?
A
Lenen om een auto te kopen
B
Lenen om een tekort op te vangen
C
Lenen om een huis te kopen
D
Lenen uit voorzorg
Slide 13 - Quiz
1. Als je minderjarig bent kun je al lenen. 2. Lenen is niet gratis, je betaalt kredietkosten.
A
1 is fout en 2 is goed.
B
1 is goed en 2 is fout.
C
Beide zijn goed.
D
Beide zijn fout.
Slide 14 - Quiz
Wat is geen reden om te lenen?
A
Je hebt onverwachts geld nodig
B
Je wilt nu al iets duur hebben
C
Je wilt extra sparen
Slide 15 - Quiz
Een maandtermijn bestaat uit .....
A
aflossing en termijn
B
aflossing en rente
C
termijn en rente
Slide 16 - Quiz
Wanneer je geld leent betaal je de lening in maandtermijnen terug. Waaruit bestaat een maandtermijn?
A
Het maandtermijn bestaat uit het aantal maanden dat je hebt om je schuld terug te betalen
B
Het maandtermijn bestaat uit de rente die je elke maand moet betalen
C
Het maandtermijn bestaat uit de rente en aflossing die je moet betalen
D
Het maandtermijn bestaat uit de aflossing die je moet betalen
Slide 17 - Quiz
Bij een bank heb je een lening afgesloten. De maandtermijn is € 95,-. De aflossing is dan
A
Kleiner dan € 95,-
B
€ 95,-
C
€ 0,-
D
€ 100,-
Slide 18 - Quiz
Wat is niet van toepassing op de maandtermijn?
A
Spaarrente
B
Leenrente
C
Vast bedrag
D
Aflossing
Slide 19 - Quiz
Wat is de juiste formule voor het berekenen van een percentage?