8.5 Je lijkt op...

8.5 Je lijkt op...
1 / 55
suivant
Slide 1: Diapositive
Mens & NatuurMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

Cette leçon contient 55 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 6 vidéos.

Éléments de cette leçon

8.5 Je lijkt op...

Slide 1 - Diapositive

Lesdoelen
  • Je weet wat een bouwbeschrijving is en waar die zit 
  • Je kunt uitleggen waarom je op familieleden lijkt
  • Je weet wat geslachtschromosomen zijn
  • Je weet hoe een kindje een jongen of meisje  wordt
  • Je weet erfelijk is en wat erfelijke aanleg is
  • Je weet wat een aangeboren ziekte is en wat een erfelijke ziekte is

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Vidéo

Slide 4 - Diapositive

Jouw bouwbeschrijving
  • Chromosomen zijn draden in de kern van alle lichaamscellen
  • De bandjes op de chromosomen bevatten jouw eigenschappen.
  • Mensen hebben in totaal 46 chromosomen
  • Alle chromosomen samen bevatten jouw bouwbeschrijving

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Vidéo

chromosomen (1)
  • Lichaamscellen hebben 46 chromosomen
  • Geslachtscellen (eicel of zaadcel) hebben elk 23 chromosomen
  • 1 Eicel (23 chr) + 1 zaadcel (23 chr) wordt samen 1 lichaamscel (46 chr)

Slide 7 - Diapositive

Aan de slag
  • Lees blz 53 en 54 uit je leerboek
  • Maak opdracht 2 t/m 8 uit je activiteitenboek

Slide 8 - Diapositive

GESLACHTSCHROMOSOMEN

Slide 9 - Diapositive

Chromosomen (II)
  • chromosomen liggen in gelijke paren (23 x 2 chromosomen)
  • Het 23e paar bij jongens bestaat uit een X en een Y chromosoom (XY dus)
  • Het 23e paar bij meisjes bestaat uit 2 X chromosomen (dus XX)

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Vidéo

Slide 12 - Vidéo

Aan de slag
  • Lees blz 54 en 55 uit je leerboek
  • Maak opdracht 9 t/m 12 uit je activiteitenboek

Slide 13 - Diapositive


Aantal chromosomen


Elk soort organisme heeft in de kern van een lichaamscel een even aantal chromosomen.

Chromosomen komen altijd in paren voor.

Zegt het aantal chromosomen iets over de intelligentie van een organisme?

Slide 14 - Diapositive

Elk organisme heeft hetzelfde aantal chromosomen in een cel
A
ja
B
nee

Slide 15 - Quiz

1. Een lichaamscel bevat 46 chromosomen, dat zijn 23 paar
chromosomen.
2. Een geslachtscel (zaadcel of eicel) bevat 23 chromosomen.
A
1: waar 2: nietwaar
B
1: nietwaar 2: waar
C
beide waar
D
beide nietwaar

Slide 16 - Quiz

Bevruchte eicel bevat 23 chromosomen paren: 
Ontstaan door 23 chromosomen van vader en 23 chromosomen van moeder. Chromosomen aantal: 46.
3
23 chromosomen van vader
1
23 chromosomen van moeder
2
23
23
46
Miljoenen nieuwe lichaamscellen ontstaan. Dat gebeurt door deling van de moedercel. Elke nieuwe cel (dochtercel) bevat 46 chromosomen met precies dezelfde informatie. Het genotype van elke dochtercel is hetzelfde, de informatie over de erfelijke eigenschappen is gelijk.
4
Een nieuw organisme

Slide 17 - Diapositive


Geslachtscel (23) - Bevruchting (46)
In een geslachtscel (eicel - zaadcel) zitten 
23 chromosomen.
Chromosomen komen in geslachtscellen enkelvoudig voor (niet in paren).
Er komen daarom alleen enkelvoudige genen voor (geen genenparen).

In de animatie komen de enkelvoudige chromosomen bij de bevruchting in de celkern samen. Er ontstaan chromosomen- en genen paren.  Het genotype is zo bepaald.
Een lichaamscel bevat 23 paar chromosomen.
Je ziet hier 1 paar.

1
Het paar chromosomen is gesplitst. Eén chromosoom gaat in de geslachtscel. Vanuit elk paar (23 paren) chromosomen komt er 1 chromosoom in de geslachtscel. Een geslachtscel bevat daarom niet 46 maar 23 chromosomen
2
Eicel en zaadcel smelten samen: bevruchting!
Welk chromosoom in de geslachtscel komt is een verrassing.
Dit maakt dat er variatie is in het doorgeven van erfelijke eigenschappen.
Het bepaalt ook of de nakomeling een jongen of een meisje wordt.
3

Slide 18 - Diapositive


1. Chromosomen in een zaadcel komen enkelvoudig voor.
2. In een bevruchte eicel komen genen in paren voor

A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1 waar 2 nietwaar
D
1 nietwaar 2 waar

Slide 19 - Quiz

Chromosomen en genen
Je lichaam bestaat uit cellen. Iedere cel heeft een kern. 

Chromosomen:
In die kern zwerven 46 draadjes, de chromosomen. 
Er zijn steeds twee chromosomen die op elkaar lijken. 

De chromosomen zijn gemaakt van DNA. Het DNA ziet eruit als een soort wenteltrap.  
De volgorde waarin de stoffen voorkomen bepaalt onze erfelijke eigenschappen. 

Genen: Een stukje wenteltrap dat de informatie van  één eigenschap bevat, 
                  noemen we een gen. 
Elk mens bezit een eigen uniek DNA.
Het DNA van geen enkel mens is gelijk

Slide 20 - Diapositive

1 Genen in een huidcel zijn gelijk aan de genen in de bevruchte eicel
2. Genen in dochtercellen komen voor in paren.
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1 waar 2 nietwaar
D
1 nietwaar 2 waar

Slide 21 - Quiz

Herhaling: Bekijk de afbeelding, je moet de inhoud kunnen uitleggen!

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Vidéo

Type oorlel = genetische eigenschap

Slide 25 - Diapositive

Genotype
In élke cel van je lichaam staat dezelfde erfelijke informatie 

Mensen hebben in elke lichaamscel 46 chromosomen

Een stukje DNA waar informatie staat over 1 bepaalde eigenschap --> GEN



Slide 26 - Diapositive

Fenotype
Het fenotype zijn de waarneembare eigenschappen van een organisme

Je kunt je fenotype aanpassen

Deze aanpassingen geef je niet door aan je nakomelingen

Slide 27 - Diapositive

0

Slide 28 - Vidéo

Genotype + Milieu --> Fenotype

Slide 29 - Diapositive

DNA structuur

Slide 30 - Diapositive

Slide 31 - Diapositive

Gen
Een stukje DNA dat de code voor een  erfelijke eigenschap draagt noemen we een GEN.

Voorbeeld erfelijk eigenschap: haarkleur, oogkleur en haarstijl.

Slide 32 - Diapositive

Genen
Voor elke erfelijke eigenschap geldt:
Je hebt 1 gen van je moeder en 1 gen van je vader gekregen

Slide 33 - Diapositive

Slide 34 - Diapositive

Homozygoot: DD/dd - heterozygoot: Dd

Slide 35 - Diapositive

Intermediair
  • Geen van beide allelen is recessief, komen beide tot uiting
  • Allelen aangegeven als superscript van een gekozen letter

Slide 36 - Diapositive

Waar bestaan chromosomen uit?
A
Celplasma
B
DNA

Slide 37 - Quiz

Welke cellen hebben geen paren chromosomen maar enkele chromosomen in de celkern?
A
Geslachtscellen
B
Lichaamscellen

Slide 38 - Quiz

Chromosomen komen alleen voor in geslachtscellen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 39 - Quiz

Hoeveel chromosomen hebben wij?
A
22
B
23
C
44
D
46

Slide 40 - Quiz

Geslachtschromosomen

Slide 41 - Diapositive

genen en allelen     (allel)

Slide 42 - Diapositive

Welke uitspraak over genotype en fenotype klopt het best?
A
Het fenotype komt voort uit het genotype.
B
Het genotype komt voort uit het fenotype.
C
Het fenotype komt voort uit het genotype en milieuinvloeden.

Slide 43 - Quiz

Mathilde laat een permanentje zetten bij de kapper. Verandert hierdoor haar genotype en haar fenotype?
A
genotype wel fenotype niet
B
genotype niet fenotype wel
C
genotype niet fenotype niet
D
genotype wel fenotype wel

Slide 44 - Quiz

Ontstaat het fenotype door het genotype?
A
ja
B
nee

Slide 45 - Quiz

Het uiterlijk van een organisme noemen we
A
Genotype
B
Fenotype

Slide 46 - Quiz

Heeft een vlo hetzelfde fenotype als de pop waaruit hij is ontstaan? En hetzelfde genotype?
A
alleen hetzelfde fenotype
B
alleen hetzelfde genotype
C
hetzelfde fenotype en genotype
D
verschillende genotype en fenotype

Slide 47 - Quiz

Een chromosoom bevat:
A
Één gen
B
Meerdere genen
C
Één of meerdere genen, afhankelijk van het chromosoom

Slide 48 - Quiz

2 gelijke allelen (genen) voor een eigenschap noemen we:
A
Homozygoot
B
Heterozygoot
C
Dominant
D
Recessief

Slide 49 - Quiz

Als uit een rode en een witte plant, roze planten ontstaan, dan is de overerving?
A
intermediair
B
recessief
C
homozygoot
D
heterozygoot

Slide 50 - Quiz

Aa is
A
Homozygoot recessief
B
Homozygoot Dominant
C
Heterozygoot
D
Heterozygoot Dominant

Slide 51 - Quiz

AA is
A
homozygoot recessief
B
homozygoot dominant
C
heterozygoot

Slide 52 - Quiz

aa is:
A
Homozygoot
B
Homozygoot recessief
C
Homozygoot dominant
D
Heterozygoot

Slide 53 - Quiz

Hoe noemen we de variant van een gen dat altijd tot uiting komt in het uiterlijk als het aanwezig is?
A
Homozygoot
B
Heterozygoot
C
Recessief
D
Dominant

Slide 54 - Quiz

Een recessieve eigenschap is een:
A
Eigenschap die snel tot uiting komt
B
Eigenschap die tot uiting komt als hij homozygoot voorkomt
C
Eigenschap die tot uiting komt als hij heterozygoot voorkomt

Slide 55 - Quiz