opdracht engels vocab 3

opdracht engels vocab 3

come

1. komen
2. komt
3. koffie

ask

1. taken
2. doen
3. vragen

eighty

1. achtig
2. hoog
3. tachtig
4. raar

east

1. eigen
2. oosten
3. eten

compare

1. vergelijken
2. nieuw
3. komen

colour

1. stropdas
2. kleur
3. overhemt

carrot

1. er om geven
2. wortel
3. autorot

art

1. tuin
2. artikel
3. kunst

centre

1. centrum
2. in het midden
3. centeren

describe

1. aboneren
2. uitleggen
3. beschrijven

cold

1. fruit
2. koud
3. warm

every

1. elk
2. gewoon
3. elkke

give

1. gegeven
2. geven
3. gegevens

happen

1. eten
2. klappen
3. gebeuren

hear

1. dier
2. heer
3. horen

his

1. zijn
2. vis
3. sluipen

large

1. klein
2. middel
3. groot

leave

1. lief
2. lieferd
3. vertrekken

left

1. links
2. over

meet

1. eten
2. ontmoeten
3. ontmoeting

meat

1. meten
2. vlees
3. zien

last

1. last
2. laatste
3. laatst

letter

1. cijfer
2. brief
3. mail

bit

1. beetje
2. bitje
3. beiten

boss

1. bosje
2. baas

between

1. goken
2. googelaar
3. tussen

belt

1. bellen
2. riem
3. ketting

code

1. cood
2. code
3. cijferslot

borrow

1. naam
2. lenen
3. touw

awfull

1. vreselijk
2. vol

arrange

1. regelen
2. richten
3. afstand

penny

1. pen
2. trui
3. cent

petrol

1. servieren
2. benzine
3. diesel

rather

1. lief
2. liever
3. liefst

sort

1. soort
2. sorteren

nearly

1. dichtbij
2. bijna
3. in de buurt

past

1. passen
2. verleden
3. heden

rate

1. beoordelen
2. tarief
3. een bepaling

sail

1. zeil
2. zeilen
3. zal

mostly

1. grotendeels
2. altijd
3. soms

neither

1. geen van beide
2. niet
3. niks

pack

1. pakken
2. tas
3. pak

shout

1. roepen
2. roep
3. roept

such

1. zo vaak
2. zo een

talk

1. gesprek
2. praten
3. praat

war

1. in de war
2. oorlog
3. doen

task

1. vragen
2. taak
3. wat je moet doen

tidy

1. klein
2. dun
3. netjes

stress

1. spanning
2. eng
3. blij