Blok 4 lesweek 5 Oefentoets

• PDO
• MBO
• Studiejaar 1

Blok 4 PDO - oefentoets

Toetsstof:
Boek: 

Basis- en werkboek 'Didactiek, Organisatie en Communicatie'
Hoofdstuk 3 'Ontwikkeling stimuleren: denken'

Basis- en werkboek 'Didactiek, communicatie en organisatie'

Hoofdstuk 4 'Ontwikkeling stimuleren:  voelen en bewegen '

Maken: werkboekopdrachten behorende bij de hoofdstukken. Zie de planning in Cumlaude, kanaal PDO

Inleveren: 

Mindmap vrijdag 11 juni

Toetsvorm: digitaal, multiple choice 

    

Belangrijke informatie voor dit blok

Op de volgende slides komen een aantal vragen per hoofdstuk.

Belangrijk: je hebt niet genoeg aan het leren van deze vragen voor de toets.

Succes!!

Onder welke pedagogische interactieve vaardigheid past het volgende voorbeeld:
Juf Hasmik werkt met een complimentenmunt. Diegene die de munt in zijn la heeft liggen, moet die dag 5 complimenten of meer aan anderen geven. Aan het eind van de dag moet de klas raden wie de complimentenmunt had.
De klas mag onderling ook complimenten aan elkaar geven.

1. Positieve interacties tussen kinderen bevorderen
2. Sensitieve responsiviteit
3. Praten en uitleggen
4. Ontwikkelings-stimulering.

Onder welke pedagogische interactieve vaardigheid past het volgende voorbeeld:
Onderwijsassistent Dion moedigt de leerlingen, tijdens het omkleden van de gym, aan om zelf hun veters te strikken.

1. Positieve interacties tussen kinderen bevorderen
2. Autonomie respecteren
3. Structureren en grenzen stellen
4. Ontwikkelings-stimulering

Onder welke pedagogische interactieve vaardigheid past het volgende voorbeeld:
Onderwijsassistent Sam ziet dat Yasmine zo trots als een pauw met een zwemdiploma de school binnen loopt. Hij loopt naar haar toe , klapt in zijn handen en zegt: 'Wauw! Wat zie ik daar in jouw handen?'

1. Ontwikkelings-stimulering
2. Autonomie respecteren
3. Structureren en grenzen stellen
4. Sensitieve responsiviteit

Onder welke pedagogische interactieve vaardigheid past het volgende voorbeeld:

Onderwijsassistent Kim heeft de planning van de dag op het bord geschreven.
Bij de start van de dag bespreekt ze deze planning met de klas.

1. Autonomie respecteren
2. Sensitieve responsiviteit
3. Structureren en grenzen stellen
4. Ontwikkelings-stimulering

Wat oefen je wanneer je een activiteit geeft in de zone van de naaste ontwikkeling?

1. Een activiteit die de leerlingen al kunnen.
2. Een activiteit die ze bijna zelfstandig kunnen, maar nog iets hulp nodig hebben in de vorm van instructie.
3. Een activiteit die te moeilijk voor ze is om zelfstandig te kunnen doen en frustratie opwekt.

Van welke woordenschat is sprake bij de volgende zin:
Een kind wijst naar de kerstboom en zegt: 'Kessboom'

1. Receptieve woordenschat
2. Productieve woordenschat

Van welke geletterdheid is sprake bij onderstaand voorbeeld:
Een kind snapt dat de letters in een boek samen een verhaal vormen.

1. Ontluikende geletterdheid
2. Beginnende geletterdheid

Wat kan een kind als het zich bevindt in de pre operationele fase?

1. Het kind ziet logische verbanden, maar heeft nog wel behoefte aan concreet materiaal.
2. Het kind probeert de wereld om zich heen te begrijpen door die te ordenen en te benoemen.
3. Het kind kan abstract redeneren
4. Het kind begrijpt wat het moet doen maar kan de bewegingen nog niet maken.

Wat kan een kind als het zich bevindt in de concreet operationele fase?

1. Het kind ziet logische verbanden, maar heeft nog wel behoefte aan concreet materiaal.
2. Het kind probeert de wereld om zich heen te begrijpen door die te ordenen en te benoemen.
3. Het kind kan abstract redeneren
4. Het kind begrijpt wat het moet doen maar kan de bewegingen nog niet maken.

Wat kan een kind als het zich bevindt in de formeel operationele fase?

1. Het kind ziet logische verbanden, maar heeft nog wel behoefte aan concreet materiaal.
2. Het kind probeert de wereld om zich heen te begrijpen door die te ordenen en te benoemen.
3. Het kind kan abstract redeneren
4. Het kind begrijpt wat het moet doen maar kan de bewegingen nog niet maken.

Een kind krijgt twee even grote stukken klei. Het ene stuk wordt uitgerold tot een groot vlak, de ander behoudt zijn vorm.
Het kind begrijpt nog niet dat de hoeveelheid klei hetzelfde blijft.

Van welk begrip is hier sprake?

1. centratie
2. conservatie
3. decentralisatie
4. conversatie

Wereldoriëntatie:
Onder welke invalshoek valt een les over verkeer?

1. Ruimte
2. Mens en maatschappij
3. Tijd
4. Techniek

Samenwerken.
Welke vaardigheden hebben
leerlingen nodig om dit te kunnen?

4.1 Ik en de ander

Vaardigheden nodig voor samenwerken zijn o.a.:

- Luisteren

- Je mening geven

- Initiatief nemen

- Volgen

- Overleggen

Noem minimaal 4
pedagogische
interactievaardigheden?

4.1 Ik en de ander

Pedagogische interactievaardigheden zijn:

-  

Wat is sensitieve responsiviteit?

1. Je gebruikt je eigen gevoeligheid om op een juiste wijze te kunnen reageren op een leerling.
2. Je neemt de inbreng van leerlingen serieus en waardeert ze.
3. Je helpt leerlingen om hun sociale vaardigheden te ontwikkelen.
4. Je houdt rekening met de behoefte en gevoelens van de leerling. Je benoemt ze en houdt er rekening mee.

Wat is inlevingsvermogen hebben?

1. Het vermogen hebben om anderen te begeleiden.
2. Het vermogen hebben om op een goede manier te reageren op kinderen.
3. Kunnen invoelen van hoe iets voor iemand is.
4. Vertrouwen hebben in jezelf en anderen.

Wat is geen vaardigheid voor samenwerken?

1. Luisteren
2. Creatief zijn
3. Initiatief nemen
4. Je mening geven

Je laat een foto zien van een rivier met aan beide kanten van de rivier een kind.
Jij vraagt: ‘Op welke manieren kunnen deze kinderen weer bij elkaar komen’ of 'Waarom zijn deze kinderen niet bij elkaar?'

Zijn dit goede vragen om de creatieve ontwikkeling te stimuleren?

1. Waar
2. Niet waar

We wensen jullie heel veel succes met het maken van de toets!