passé composé & faire

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Passé composé

Herhaling & aanvulling

passé composé
Hoe zat het ook alweer?

 AVOIR

      = hebben

as

a

ont

ai

J'

Tu

il/ elle/ on

ils/ elles

Stap 1: avoir

Het hulpwerkwoord in de passé composé is avoir. Dit rijtje moet je dus weer goed uit je hoofd leren:

j'	ai
tu	as
il / elle / on	a

nous	avons
vous	avez
ils / elles	ont

Stap 2:

Bij werkwoorden op -er: Haal de laatste "r" van het werkwoord af en plaats een accent op de "e"

manger --> mangé

parler --> parlé

Stap 3: controleren

Als het goed is heb je nu: een vorm van avoir + het voltooid deelwoord

Bijvoorbeeld: 

J'ai parlé  = ik heb gepraat

il a mangé = hij heeft gegeven 

Let op: uitzondering faire!

Bij het werkwoord faire volg je stap 1 wel, maaaaaaar....

Bij stap 2 is het volgende woord het voltooid deelwoord: fait

Bijvoorbeeld: 

- j'ai fait        -  nous avons fait

- tu as fait    - vous avez fait

 - il a fait       - ils ont fait

Zet in de goede vorm:
On (passé composé, passer) __________

1. a passer
2. as passé
3. ont passer
4. a passé

Je/j' (écouter) in de passé composé:

1. ai écouté
2. a écouté
3. suis écouté
4. e écouté

Ils ont regarde le film.

1. Goed
2. Fout

Nous avons chanté

1. Goed
2. Fout

J'ai parlé.

1. Goed
2. Fout

Je dansé.

1. Goed
2. Fout

Faire (doen/maken)p 123

Jij doet

1. tu fas
2. tu fais
3. tu vas
4. il fait

Wat is de voltooideelwoord van faire?

1. fais
2. va
3. fait
4. faites