Formuleren en woordenschat 4

Nederlands 
24-01-24
3e lesuur 09:45 - 10:30
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Nederlands 
24-01-24
3e lesuur 09:45 - 10:30

Slide 1 - Diapositive

Programma
1. Lezen 
2. Uitleg 
3. Aan de slag 
4. Afsluiten

Slide 2 - Diapositive

Lezen
Pak je leesboek en ga lekker lezen. 

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Opdracht 2 

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Verwijzen naar personen en dingen
Een tekst is saai als je steeds hetzelfde woord gebruikt. Je tekst wordt een stuk prettiger om te lezen als je verwijswoorden gebruikt.

Bijvoorbeeld:
Meike is blij. Meike heeft mooie sneakers gekocht.
beter: Meike is blij. Zij heeft mooie sneakers gekocht.
ook goed: Meike is blij, want zij heeft nieuwe sneakers gekocht.

Ik verf de deur. De deur was groen. De deur is nu blauw.
beter: Ik verf de deur. Hij was groen. Nu is hij blauw.

Slide 8 - Diapositive

Verwijzen naar personen en dingen

Nog een voorbeeld:


Ik verf de deur. De deur was groen. De deur is nu blauw.
beter: Ik verf de deur. Hij was groen. Nu is hij blauw.

Slide 9 - Diapositive

Zo kies jij het juiste verwijswoord: blz 216

Slide 10 - Diapositive

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Er kunnen meerdere verwijswoorden goed zijn als antwoord. 
Vera doet het trucje voor.    ________  zegt:

‘Zo moet je ________ doen.’
past nergens
deze
die
dit
dat
hij
zij
het

Slide 11 - Question de remorquage

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Het drumstel is van Davids vader, 

maar ________ gebruikt ________ niet meer.
deze
die
dit
dat

Slide 12 - Question de remorquage

Wat is een verwijswoord?
A
fiets, paard, helm
B
blijven, zitten, zijn
C
doe, werk, maak
D
ik, hij, zij, wij

Slide 13 - Quiz

wat zijn verwijswoorden ?
A
de
B
deze
C
zij
D
dat

Slide 14 - Quiz

Wat is geen verwijswoord?
A
ze
B
deze
C
zeker
D
zij

Slide 15 - Quiz

hij, die, deze, zijn
zijn verwijswoorden voor een...
A
mannelijk de-woord meervoud
B
vrouwelijk de-woord enkelvoud
C
mannelijk de-woord enkelvoud
D
onzijdig het-woord enkelvoud

Slide 16 - Quiz

het-woord
de-woord mannelijk
de-woord vrouwelijk
meervoud
geld
haarspelden
duikbril
deur
bladeren
kittens
Thijmen
bibliotheek
docente
woord

Slide 17 - Question de remorquage

Het gordijn is dicht en .... zorgt ervoor dat we niet naar buiten kunnen kijken.
A
dat
B
die
C
deze
D
de

Slide 18 - Quiz

De TikTok video gaat viral! ..... is al meer dan 100.000 keer bekeken.
A
Dat
B
Het
C
Die
D
Dit

Slide 19 - Quiz

Aan de slag!
Oefenen met verwijswoorden:
Maken opdracht 2 en 3 in je boek (blz. 217) , of op de iPad. Morgen moet dit af zijn! 

Slide 20 - Diapositive

Afsluiten
Dat was het voor vandaag! Heb je nog vragen? 
Zoek mij even op! 

Slide 21 - Diapositive