10.2 KGT Zwaartekracht en Druk

1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Kennen en kunnen (wat gaan we deze les doen)
  • Wat is druk?
  • Hoe kun je de druk berekenen?
  • Hoe  kun je de druk  vergroten of verkleinen?
  • Hoe kun  je de druk omrekenen?


Slide 2 - Diapositive

Wat weet je nog
over de druk?

Slide 3 - Carte mentale

Kan jij een kracht zien?
A
Ja
B
Nee

Slide 4 - Quiz

Wat is het symbool voor kracht?
A
s
B
F
C
N
D
f

Slide 5 - Quiz

Wat is de eenheid van F?
A
m
B
kg
C
N
D
kN

Slide 6 - Quiz

Kies de gevolgen waaraan je een kracht kunt herkennen
A
Verandering van vorm, richting, snelheid
B
Verandering van geluid
C
Verandering van beweging, toon en frequentie
D
Een vector

Slide 7 - Quiz

Hoe teken je een kracht?
A
Als een rechte lijn
B
In een grafiek
C
Als een vector
D
Geen idee

Slide 8 - Quiz

Henk en Anna trekken aan een touw. Henk aan de rechterkant met 100 N, Anna aan de linkerkant met 50 N. Wat is de nettokracht? En in welke richting?
A
150 N naar rechts
B
50 N naar links
C
100 N naar links
D
50 N naar rechts

Slide 9 - Quiz

DRUK
Druk is de kracht die een 
voorwerp op een bepaald 
oppervlak uitoefent. 

Slide 10 - Diapositive

Verschil tussen kracht en druk?
Een kracht oefen je uit op een voorwerp. De kracht wordt uitgedrukt in Newton.


Druk is de kracht die een voorwerp uitoefent op een oppervlakte.

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Zwaartekracht  Fz
Kracht waarmee de aarde aan een voorwerp trekt.

Fz = m x g
g is op aarde 9,8 N/kg maar wij rekenen meestal met 10 N/kg

b.v. Een voorwerp heeft een massa van 36 kg.
De zwaartekracht is dan 36 x 10 = 360 N.

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Vidéo

Zwaartekracht berekenen:
Om de zwaartekracht op een voorwerp te berekenen gebruik je de formule


g = 10 N/kg
Fg=mg

Slide 16 - Diapositive

Formule voor druk
P=AF
P
P = Druk
Eenheid = Pascal
F
F = Kracht
Eenheid = Newton
A
A = Oppervlakte
Eenheid = m2

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Druk in de praktijk: 
de naaldhakken van Angelina Jolie en een olifantenpoot

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive

Wat is de eenheid van kracht?
A
Newton
B
Kilogram
C
Newton per vierkante meter
D
Watt

Slide 25 - Quiz

Wat is de eenheid van druk?
A
Newton
B
Kilogram
C
Newton per vierkante meter
D
Watt

Slide 26 - Quiz

Hoe bereken je de druk
A
oppervlakte x massa
B
oppervlakte x kracht
C
massa : oppervlakte
D
kracht : oppervlakte

Slide 27 - Quiz

Bereken de druk.
Een voorwerp heeft een massa van 12 kg en
staat op een ondersteunend vlak van 0,6 m2

A
2 N/m2
B
20 N/m2
C
200 N/m2
D
2000 N/m2

Slide 28 - Quiz

Een vrachtwagen moet door een modderig terrein om de lading te lossen. Hoe kan de chauffeur er voor zorgen dat de banden minder diep in de modder komen te zitten?
A
De banden verbreden
B
De banden versmallen
C
Minder banden
D
kleinere banden

Slide 29 - Quiz

Waarom zak je minder in de sneeuw met ski's?
A
Je zwaartekracht wordt minder
B
Je zwaartekracht wordt meer
C
Je oppervlak met de sneeuw wordt kleiner
D
Je oppervlak met de sneeuw wordt groter

Slide 30 - Quiz

Een punaise heeft een punt met een oppervlakte van 1 mm2. De dikke kant van de punaise is 100 mm2.
Je duwt met een kracht van 50 N op de punaise.
Wat is de kracht van de punaisepunt op het prikbord?
A
50 N
B
5000 N
C
0,5 N
D
50000 N

Slide 31 - Quiz

Bereken de druk van een dame van 70 kg die op naaldhakken loopt en met 1 hak op de grond staat. De naaldhak heeft een oppervlakte van 1 cm2
A
700 N/m2
B
7000000 N/m2
C
0,0007 N/m2
D
7 n/m2

Slide 32 - Quiz

10 N/cm2 = ..... Pa
A
10 Pa
B
1000 Pa
C
100000 Pa
D
100000000 Pa

Slide 33 - Quiz

Wat is luchtdruk?
Gebruik "kracht, oppervlak, hoge drukgebied, lage drukgebied, 1030 hPa, 940 hPa"

Slide 34 - Question ouverte

Hoeveel kilo/m2
is
1060 hPa
A
10,6 kg
B
106 kg
C
10.6000kg
D
10.600 kg

Slide 35 - Quiz

Wat is gelijk aan de eenheid Pascal (Pa)?
A
mm2N
B
cm2N
C
AN
D
m2N

Slide 36 - Quiz

Slide 37 - Vidéo

Slide 38 - Vidéo