Starttaal Vooraf T5 H6

• Nederlands
• Praktijkonderwijs
• Leerjaar 1

Nederlands

THEMA 5     VERVOER 

H6

Spreken

Terugblik vorige les

Zet het woord

in het enkelvoud / meervoud .

Waar let je op bij het invullen van een formulier?

Lees het formulier 

eerst helemaal.

Schrijf leesbaar.

Gebruik BLOKLETTERS.

Controleer 

het formulier

- alles ingevuld?

- alles juist ingevuld?

 Onderteken
het formulier

(als dat nodig is)

Doelen                                               .

- Ik begrijp wat meningen en argumenten zijn.

- Ik kan mijn mening geven.

- Ik kan met argumenten uitleggen waarom ik die mening heb.

Wat gaan we doen?

1. theorie

2. opdrachten maken

3. evalueren

theorie

de mening 

het argument

= 

wat je vindt van iets

=

uitleggen waarom 

je iets vindt

Ik vind ....

Ik denk ...

... , omdat ...

... , want ...

Wat vind JIJ? En waarom?

Houd je aan de spreekregels!

Ik vind .... , omdat ...

Ik denk ... , want ....

geef je mening !

gezamenlijk

opdracht maken

gezamenlijk

opdracht maken

blz. 73

studiemeter.uitgeverij-deviant.nl

blz. 73

blz. 74

blz. 74

blz. 74

studiemeter.uitgeverij-deviant.nl

blz. 74

blz. 74

Ik vind het niet fijn om met de bus te reizen.

blz. 74

blz. 74

studiemeter.uitgeverij-deviant.nl

blz. 74

Dat het stoplicht voor fietsers meteen op groen moet gaan als je drukt.

blz. 75

Ik vind...

blz. 75

1. Dan hoef je niet zo lang te wachten.

2. Dan gaan er misschien meer mensen fietsen.

zelfstandig aan de slag

maar .... luister eerst mee naar de uitleg.

opdracht maken

Jongeren moeten gratis

met het OV kunnen reizen.

oneens

eens

de stelling is:

Het is wel / niet leuker om met de boot
te reizen dan met het vliegtuig.

niet

wel

de stelling is:

Ik vind het niet leuker om met de boot te reizen dan met het vliegtuig.

I  J

Het is wel / niet leuker om met de boot
te reizen dan met het vliegtuig.

Ik

Ik

Ik

Ik vind het niet leuker om met de boot te reizen dan met het vliegtuig.

Het is wel / niet leuker om met de boot
te reizen dan met het vliegtuig.

- Reizen met de boot duurt te lang.

- Op de boot word ik sneller ziek.

argumenten:

blz. 78

Zin                                        .

Maak in tweetallen 

opdracht 2 en 3.

   aan de slag!

Voor:

- Ik denk na over wat ik wil zeggen.

   (wat is mijn mening? + argumenten)

Tijdens:

houding:   - Ik zit of sta rechtop.

                   - Ik kijk de ander aan.

                   - Ik praat rustig en duidelijk.

praten:     - Ik geef mijn mening.

                   - Ik onderbouw mijn mening

                      met een argument.

Na:

- Ik vul de controletabel in voor de ander (blz. 77)

- Ik geef antwoord op de vragen op blz. 78.

Ga in gesprek :

Evalueren                                   .

Wat is een mening?

Wat is een argument?

Doelen                                               .

- Ik begrijp wat meningen en argumenten zijn.

- Ik kan mijn mening geven.

- Ik kan met argumenten uitleggen waarom ik die mening heb.