Economie 2.1 Hoe ga je met geld om?

1 / 46
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

Cette leçon contient 46 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

timer
0:30
Op welke manieren komt er geld binnen?

Slide 5 - Carte mentale

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Aankoop groenten en fruit
A
incidentele uitgaven
B
dagelijkse uitgaven
C
vaste lasten

Slide 8 - Quiz

Aankoop van een iphone?
A
incidentele uitgaven
B
dagelijkse uitgaven
C
vaste lasten

Slide 9 - Quiz

Een abonnement op een sportschool?
A
incidentele uitgaven
B
dagelijkse uitgaven
C
vaste lasten

Slide 10 - Quiz

Aankoop van shampoo?
A
vaste lasten
B
dagelijkse uitgaven
C
incidentele uitgaven

Slide 11 - Quiz

Abonnement van je telefoon
A
dagelijkse uitgaven
B
incidentele uitgaven
C
vaste lasten

Slide 12 - Quiz

Contributie hockey
A
dagelijkse uitgaven
B
vaste lasten
C
incidentele uitgaven

Slide 13 - Quiz

Aankoop van een computer?
A
dagelijkse uitgaven
B
incidentele uitgaven
C
vaste lasten

Slide 14 - Quiz

Een broodje kopen in de kantine
A
dagelijkse uitgaven
B
incidentele uitgaven
C
vaste lasten

Slide 15 - Quiz

Huur van een huis
A
dagelijkse uitgaven
B
incidentele uitgaven
C
vaste lasten

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

Wat is een begroting?
A
Het geld dat je kunt uitgeven
B
Dagelijkse uitgaven
C
Overzicht van inkomsten en uitgaven
D
Uitgave die regelmatig terug komt

Slide 20 - Quiz

Aan het werk! 
Pak je boek op blz. 42. 

Maak: opdracht 5 t/m 16 
Niet af? Huiswerk voor de volgende les! 

Je werkt op fluisterniveau en je hebt tot 10.45 de tijd. 

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive

Aankoop groenten en fruit
A
incidentele uitgaven
B
dagelijkse uitgaven
C
vaste lasten

Slide 25 - Quiz

Aankoop van een iphone?
A
incidentele uitgaven
B
dagelijkse uitgaven
C
vaste lasten

Slide 26 - Quiz

Een abonnement op een sportschool?
A
incidentele uitgaven
B
dagelijkse uitgaven
C
vaste lasten

Slide 27 - Quiz

Wat is een begroting?
A
Het geld dat je kunt uitgeven
B
Dagelijkse uitgaven
C
Overzicht van inkomsten en uitgaven
D
Uitgave die regelmatig terug komt

Slide 28 - Quiz

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Diapositive

Slide 31 - Diapositive

Wat is GEEN functie van geld?
A
Ruilmiddel
B
Uitgeefmiddel
C
Spaarmiddel
D
Rekenmiddel

Slide 32 - Quiz

Wanneer je iets koopt, gebruik je geld als rekenmiddel
A
juist
B
onjuist

Slide 33 - Quiz

Slide 34 - Vidéo

Ik spaar geld bij de bank (of mijn ouders doen dit voor mij)
Ja, dat doe ik zelf
Ja, dat doen mijn ouders
Ja, dat doe ik én dat doen mijn ouders
Nee, dat doen wij niet
Weet ik niet

Slide 35 - Sondage

Sparen
Geld dat je niet nu uitgeeft, maar bewaart voor later.

  • Je spaart voor een doel: bijvoorbeeld extra geld voor op vakantie.
  • Je spaart uit voorzorg: bijvoorbeeld voor als je telefoon kapot gaat.
  • Je spaart voor de rente: Beloning

 




    Slide 36 - Diapositive

    Wat is sparen?
    A
    Niet uitgeven maar bewaren voor later
    B
    Koop op afbetaling
    C
    Ruilen bij de bank
    D
    Lenen bij een winkel

    Slide 37 - Quiz

    De reden dat ik spaar =
    voor een doel
    voor de rente
    uit voorzorg
    Ik spaar niet

    Slide 38 - Sondage

    Je kan geld sparen als je inkomsten lager zijn dan je uitgaven
    A
    Juist
    B
    Onjuist

    Slide 39 - Quiz

    Welk spaarmotief gebruik je als je spaart voor een televisie?
    A
    sparen voor de rente
    B
    sparen uit voorzorg
    C
    sparen voor een doel
    D
    sparen voor een ander

    Slide 40 - Quiz

    Malou is bang dat haar telefoon kapot gaat. Daarom spaart zij nu al voor een nieuwe. Haar spaarmotief is...
    A
    Sparen met een doel
    B
    Sparen uit voorzorg
    C
    Sparen voor rente
    D
    Sparen voor behoefte

    Slide 41 - Quiz

    Sarah spaart om een scooter over twee jaar te kunnen kopen. Haar spaarmotief is
    A
    Sparen met een doel
    B
    Sparen uit voorzorg
    C
    Sparen voor rente
    D
    Sparen voor behoefte

    Slide 42 - Quiz

    Aan het werk! 
    Pak je boek op blz. 44. 

    Maak: opdracht 1 t/m 6
    Niet af? Huiswerk voor de volgende les! 

    Je werkt op fluisterniveau. 

    Slide 43 - Diapositive

    Rente 
    Rente is een vergoeding die je krijgt van de bank, omdat je er spaart.
    • Door de rente groeit je spaarbedrag.
    • Meestal krijg je de rente aan het einde van een jaar.

     


    Slide 44 - Diapositive

    Slide 45 - Diapositive

    Jim heeft 1.000 euro van zijn opa gekregen. Hij spaart dit geld bij de bank in een spaarrekening. Daar verdien hij dan ...?... op.
    A
    Inflatie
    B
    Rente
    C
    Centen
    D
    Inkomen

    Slide 46 - Quiz