Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Planning
1. vocabulary practice
2. adjectives & adverbs grammar
3. practice
4. homework
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Diapositive
Use a ____ when painting the wall
A
hammer
B
paintbrush
C
sand
D
useful
Slide 4 - Quiz
The edges of this glass are very ___
A
DIY
B
rusty
C
sharp
D
saw
Slide 5 - Quiz
Use a ____ when hooking up screws into the wall
A
nail
B
power drill
C
saw
D
flat
Slide 6 - Quiz
Because of the water, the metal pipe is all ____.
A
rusty
B
useful
C
create
D
screwdriver
Slide 7 - Quiz
1 (maken)
2 (uitrusting)
3 (buigen)
4 (veiligheidsbril)
5 (gat)
6 (tang)
pliers
(to) bend
(to) create
hole
safety goggles
equipment
Slide 8 - Question de remorquage
Adjectives and adverbs
Slide 9 - Diapositive
Wat weet je al over een 'bijvoegelijk naamwoord'?
Slide 10 - Question ouverte
Wat weet je al over een 'bijwoord'?
Slide 11 - Question ouverte
Slide 12 - Diapositive
Slide 13 - Vidéo
00:46
Welk woord is de 'adjective'? (bijvoegelijk naawoord)
Slide 14 - Question ouverte
00:54
Welk woord is de 'adjective'? (bijvoegelijk naamwoord)
Slide 15 - Question ouverte
01:56
Welk woord is de 'adverb' (bijwoord)?
Slide 16 - Question ouverte
Adjectives
Je kunt ook een adjective(bijvoeglijk naamwoord) aan een zin toevoegen. Een adjectivezegt iets over het zelfstandig naamwoord. Je zet ze dan voor het zelfstandig naamwoord.
He watched a funnyfilm.
They bought a lovely dress.
We had a good time.
Slide 17 - Diapositive
Adverbs
Je kunt ook een adverb(bijwoord) aan een zin toevoegen. Een adverbzegt iets over het een werkwoord, een bijvoeglijk naamwoord of een ander bijwoord.
Heeasilyjumped over the fence.
Heslowlywalked away
Slide 18 - Diapositive
Match the sentences with the correct adverb or adjective