Basisstof 1: Voedingsmiddelen

• Biologie
• Middelbare school
• vmbo k, g, t
• Leerjaar 2

Thema 2: Voeding en vertering

Basisstof 1: Voedingsmiddelen

Wat gaan we vandaag doen?

Huiswerk noteren in je agenda

Lesdoelen

Uitleg thema 2, basisstof 1

Aan de slag!  

Huiswerk 2.1

Klas 2 woensdag 11 oktober

Va blz. 66 lezen

Maken: Vragen 1-2-5-6-7-8

Thuis maak je blz. 68 

vraag 3 PRACTICUM- een dag bijhouden wat je eet.

Neem 1 leeg en schone verpakking van een voedingsmiddel mee. Etiket moet leesbaar zijn.

  

Lesdoelen:

Je kunt tenminste.. 

1 verschil in de  functies van voedingsstoffen en voedingsvezel in voedingsmiddelen noemen

Wat zijn voedingsmiddelen?

Wat zijn voedingsstoffen

Plantaardig of dierlijk

Alles wat je eet en drinkt zijn voedingsmiddelen. 

Plantaardig: wortels, stengels, bladeren, vruchten, zaden

Dierlijk: vlees (deel van het dier), melk, eieren (producten van het dier)

Voedingsmiddelen zijn alle producten die je eet of drinkt

1. Juist
2. Niet juist

Welk van de onderstaande voedingsmiddelen zijn plantaardig?

1. Aardbei
2. Hamburger
3. Ei
4. Olijfolie

Zuivelproducten zijn dierlijke producten

1. Juist
2. Onjuist

Voedingsstoffen

Voedingsmiddelen bevatten voedingsstoffen = bruikbare bestanddelen van voedingsmiddelen. 

-> Stoffen die je lichaam nodig heeft voor energie en om te groeien en herstellen.

Voedingsstoffen

Voedingsstoffen hebben 4 functies:

1.  Brandstof levert energie
2. Bouwstoffen zijn nodig voor groei, ontwikkeling en herstel
3. Reservestoffen zijn stoffen die je lichaam niet meteen nodig heeft
4. Beschermende stoffen zorgen ervoor dat je niet ziek wordt 

Voedingsvezel

Voedingsvezel is een verzamelnaam voor stoffen uit planten die je lichaam niet kan verteren. 

Dit is hard nodig voor de werking van je darmen en het geeft je een verzadigd gevoel.

Zitten vooral in groente, fruit, aardappelen, volkorenbrood, peulvruchten, noten en ontbijtgranen.

Aan de slag! Thema 2.1

Wat?  Huiswerk maken va blz. 66

 Hoe?   Alleen of fluisterend samen met je buur.

Hulp?  Vragen aan je buur of de docent.

Tijd?  Tot het einde van de les.

Uitkomst, wat doen we ermee? 5 minuten voor het einde van de les wijs ik random leerlingen aan om antwoord te geven op de vragen.

Klaar? Maak online de test-je-zelf thema 2.1