Nask 3TL 3.3 Energie gebruiken 2 - Pulsar

3.3 elektriciteit gebruiken
deel 2
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

3.3 elektriciteit gebruiken
deel 2

Slide 1 - Diapositive

Lesdoelen
Je leert:
  • wat energie inhoudt en hoe je daar mee kunt rekenen

  • hoe je het rendement van een apparaat berekent

Slide 2 - Diapositive

Energieverbruik = vermogen x tijd.
Een wasmachine van 1000W staat 1uur en 30min aan. Bereken het energieverbruik in kWh.
A
Energieverbruik = 1000 : 1.5 = 666.7 kWh
B
Energieverbruik = 1000 x 1.5 = 1500 kWh
C
Energieverbruik = 1 x 1.5 = 1.5 kWh
D
Energieverbruik = 1 x 1.30 = 1.3 kWh

Slide 3 - Quiz

Wat is de eenheid van Energie
A
E
B
P
C
kWh
D
kW

Slide 4 - Quiz

Energiegebruik
Energiegebruik = E in kWh

kilo Watt hour (uur)


Slide 5 - Diapositive

E berekenen
E = P x t 

E = Energiegebruik in kWh

P = Energie (power) in Watt

t = tijd in uren

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Rendement
Het rendement is het percentage van de opgenomen energie dat nuttig gebruikt wordt.  

Het rendement van een apparaat bereken je met: 
rendement =
nuttig geleverde energie 
opgenomen energie
x 100%

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Energielabel

Slide 10 - Diapositive

Welke eenheid van vermogen moet je gebruiken in de formule E=Pxt als je wilt weten hoeveel kWh er verbruikt wordt?
A
W
B
kW
C
P
D
E

Slide 11 - Quiz

E is het symbool voor?
A
Hoeveelheid verbruikte energie
B
Spanning
C
Weerstand
D
Vermogen

Slide 12 - Quiz

Met welke eenheid meten we spanning?
A
ampère
B
vermogen
C
volt
D
watt

Slide 13 - Quiz

I is het symbool voor?
A
Stroom sterkte
B
Spanning
C
Weerstand
D
Vermogen

Slide 14 - Quiz

Wat is Energie?
A
Een hardrock band uit IJsland
B
Het vermogen om arbeid te verrichten of te leveren.
C
Dat spul uit een batterij.

Slide 15 - Quiz

Hoe schrijf je het op de juiste manier op?
De stroomsterkte door een lampje is 2 ampère.
A
U = 2 A
B
P = 2 A
C
t = 2 A
D
I = 2 A

Slide 16 - Quiz

Ga nu zelf aan de slag met de opdrachten 15 t/m 25 
van paragraaf 4.4

Slide 17 - Diapositive

Lesdoelen behaald?
je weet nu

  • wat energieverbruik inhoudt en hoe je daar mee kunt rekenen
  • Hoe je het rendement van een apparaat berekent

Slide 18 - Diapositive