1.4 3de jaar

Welkom Allemaal!
1. Jas uit en tassen op de grond.
2. Wat heb je nodig?  Boek + schrift + pen + rekenmachine op tafel.
3. 2:30 minuten de tijd hiervoor.
timer
2:30
1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 14 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Welkom Allemaal!
1. Jas uit en tassen op de grond.
2. Wat heb je nodig?  Boek + schrift + pen + rekenmachine op tafel.
3. 2:30 minuten de tijd hiervoor.
timer
2:30

Slide 1 - Diapositive

KOOPKRACHT & INFLATIE

Slide 2 - Diapositive

leerdoelen
Aan het einde van deze les kun je uitleggen wat koopkracht en inflatie betekent. Je kunt daarbij ook uitleggen hoe de koopkracht wordt beïnvloed door inflatie. Ook kun je aan het eind veranderingen in procenten berekenen.

Slide 3 - Diapositive

Hoe bereken ik een procentuele verandering?
  • (Nieuw - Oud) : Oud x 100 = Procentuele Verandering
  • In 2020 kost een overloop € 23,50
  • In 2015 Kostte een overloop € 15,-
  • Bereken met hoeveel procent de prijs van een overloop is gestegen:
timer
1:00

Slide 4 - Diapositive

Koopkracht
De hoeveelheid goederen en diensten die je kunt kopen met je geld.

Je koopkracht hangt af van:
  • je inkomsten;
  • de prijzen.

Slide 5 - Diapositive

Inflatie
Inflatie betekent een algemene prijsstijging van goederen en diensten.

Door inflatie wordt de koopkracht kleiner, als je inkomen niet net zoveel stijgt als de inflatie.

Het tegenovergestelde van inflatie noemen we DEFLATIE.

Slide 6 - Diapositive

De gemiddelde prijs van boodschappen steeg afgelopen jaren.

Slide 7 - Diapositive

De gemiddelde prijs van woningen steeg afgelopen jaren.

Slide 8 - Diapositive

inkomensstijging > prijsstijging
koopkracht neemt toe
inkomensstijging < prijsstijging
koopkracht neemt af

Slide 9 - Diapositive

Oorzaken inflatie
  • Loonverhoging
  • Hogere grondstofprijzen zoals olie en graan
  • Meer vraag van consumenten naar goederen of diensten
  • Minder aanbod van producten
  • Hogere belastingen of andere heffingen door de overheid

Slide 10 - Diapositive

Wat is koopkracht?
A
Hoeveel geld je hebt.
B
De hoeveelheid producten die je kunt kopen.
C
Hoeveel spaargeld je hebt
D
Hoeveel euro's je kunt uitgeven.

Slide 11 - Quiz

Job zijn inkomen blijft gelijk, maar de prijzen stijgen. Welk antwoord is juist?
A
Hij heeft meer koopkracht.
B
Hij heeft minder koopkracht.

Slide 12 - Quiz

Al de koopkracht toeneemt dan stijgt het inkomen meer dan ...
A
de inkomsten.
B
de prijzen.

Slide 13 - Quiz

Juist of onjuist?
Door inflatie daalt de koopkracht
van je geld.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 14 - Quiz