Feit, mening, argument

Argumenteren
1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1,2

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.

Éléments de cette leçon

Argumenteren

Slide 1 - Diapositive

Doel van de les
  • Je weet wat een feit is.
  • Je weet wat een mening is.
  • Je weet wat een argument is.

Slide 2 - Diapositive

Wat is het verschil tussen een feit mening en argument

Slide 3 - Question ouverte

Theorie 
Feiten: een feit kun je controleren.
Meningen: een mening is iets wat iemand vindt.
Argument: reden waarom je een bepaalde mening hebt

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Theorie
Mening of standpunt - wat iemand ergens van vindt. Je kunt het ermee eens zijn, maar je kunt ook iets anders vinden. In subjectieve teksten merk je sterk wat de mening of het gevoel van de schrijver of spreker is. 
Redenering= het geheel van standpunt en argumenten
Stellingname= een stelling innemen

Slide 6 - Diapositive

Theorie 
Stelling: een bewering over een onderwerp om een discussie op gang te brengen. Je bent het er mee eens of juist helemaal niet
Standpunt: daarmee geef je je mening (vóór of tegen) over dat onderwerp.
Argumentatie: redenen waarmee je anderen overtuigt van je standpunt.

Slide 7 - Diapositive

mening
feit
standpunt
objectief
subjctief
stellingname
kun je over discussiëren
kun je controleren

Slide 8 - Question de remorquage

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Vidéo

Feit/mening
  1. Noem een feit
  2. Noem een mening

Slide 11 - Diapositive

een feit:

Slide 12 - Carte mentale

Feit/mening/argument
  1. Noem een feit
  2. Noem een mening
  3. Noem een argument

Slide 13 - Diapositive

een mening:

Slide 14 - Carte mentale

Feit/mening/argument
  1. Noem een feit
  2. Noem een mening
  3. Noem een argument

Slide 15 - Diapositive

een argument:

Slide 16 - Carte mentale

0

Slide 17 - Vidéo

Argumentatie
  • feiten
  • onderzoek of wetenschap
  • normen en waarden
  • vermoedens
  • geloof of overtuiging
  • gezag of autoriteit
  • nut

Slide 18 - Diapositive

Feitelijke argumenten

Een feitelijk argument is waar of onwaar en hoeft niet onderbouwd te worden.

Voorbeeld
Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop is bij mij om de hoek.


Slide 19 - Diapositive

Waarderende argumenten

Over een waarderend argument kan je van mening verschillen en daarom moet zo’n argument ondersteund worden.

Voorbeeld

- Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop vind ik veel prettiger .

Met het argument ‘want die bioscoop vind ik veel prettiger’ zal niet iedereen het eens zijn en dat argument behoeft ondersteuning. Argumenten die je daarvoor zou kunnen aanvoeren zijn bijvoorbeeld: ‘de stoelen zijn er erg prettig’ en ‘op elke stoel heb je goed zicht op het filmdoek’.

Slide 20 - Diapositive


Argumenten kun je herkennen aan signaalwoorden. Woorden als want, omdat, en immers geven aan dat er een argument volgt.

Of aan de woorden ik vind....., ik ben van mening...

Slide 21 - Diapositive

Weerlegging

Een argument dat laat zien dat een argument zwak of onwaar is noemen we een weerlegging.

                                                                      Voorbeeld:

Het is fijn dat de aarde opwarmt, want dan kunnen we in ons eigen land lekker veel zonnen (argument voor). Maar de kans dat je huidkanker krijgt,, wordt daardoor wel een stuk groter (argument tegen). Als je je echter genoeg insmeert met zonnebrandolie en niet te lang in de zon blijft,  is er niets aan de hand (weerlegging).

Slide 22 - Diapositive

Opbouw
Je geeft het argument, legt het uit en geeft een voorbeeld

Slide 23 - Diapositive

Ezelsbruggetje
Feit: kun je checken op wikipedia?
Standpunt: ik vind/hij vindt/ik denk​....​
Argument: want, omdat​....​
Conclusie: dus​.......


Let op: werkt vaak, maar NIET altijd! Dus ook goed lezen – ook de zinnen ervoor en erna (minimaal hele alinea).




Slide 24 - Diapositive

Wat is een argument?
A
een argument is bewijsbaar
B
een argument is een reden waarom jij iets vindt

Slide 25 - Quiz

Mensen die samen zijn, willen met elkaar communiceren.
A
feit
B
mening

Slide 26 - Quiz

Dat we met een stiltecoupé te maken hebben, staat simpelweg niet duidelijk genoeg aangegeven: het verschil met een normaal compartiment is onduidelijk.
A
feit
B
mening

Slide 27 - Quiz

Tegenwoordig leven beide ouders meestal nog, alleen wonen ze in een ander huis.
A
feit
B
mening

Slide 28 - Quiz

Je kunt dramatisch doen over een scheiding, maar zo'n situatie biedt ook kansen.
A
feit
B
mening

Slide 29 - Quiz

De smartphone is onmisbaar.Heel veel jongeren voelen zich ongelukkig zonder smartphone.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 30 - Quiz

Staat hier een feit, mening of argument?

Omdat hij vreemde ideeën heeft.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 31 - Quiz

Wat doe je als je een argument weerlegt?
A
Dan bevestig je het argument
B
Dan bedenk je een argument
C
Dan herhaal je een argument
D
Dan ga je tegen het argument in

Slide 32 - Quiz

Staat hier een feit, mening of argument?

Omdat hij goede standpunten heeft.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 33 - Quiz

Staat hier een feit, mening of argument?

Uit onderzoek blijkt dat roken slecht is voor je gezondheid.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 34 - Quiz

Wat wil je nu nog leren over argumenten?

Slide 35 - Question ouverte

Slide 36 - Vidéo