1.7 a Grammatica

Welkom
Ga rustig zitten.
Telefoon ligt in je kluisje.

Pak je schrift + laptop 
en zet je tas op de grond.


1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Welkom
Ga rustig zitten.
Telefoon ligt in je kluisje.

Pak je schrift + laptop 
en zet je tas op de grond.


Slide 1 - Diapositive

lesopbouw
  • Wat weet je al?
  • doel
  • uitleg
  • zelfstandig werken
  • Afsluiting

Slide 2 - Diapositive

Wat weet je al?
Je hebt vorig jaar geleerd om te benoemen:
persoonsvorm
werkwoordelijk gezegde
onderwerp
lijdend voorwerp



Slide 3 - Diapositive

Ik kan de persoonsvorm benoemen in een zin.
😒🙁😐🙂😃

Slide 4 - Sondage

Ik kan het werkwoordelijk gezegde
benoemen in een zin.
😒🙁😐🙂😃

Slide 5 - Sondage

Doel
Aan het eind van de les kan ik in een zin benoemen:
persoonsvorm
werkwoordelijk gezegde



Slide 6 - Diapositive

persoonsvorm
Persoonsvorm
  • altijd een werkwoord!!!!
  • tijdproef: verander de zin van tijd --> vt - tt of andersom.
  • vraagzin maken: eerste woord is dan de PV.
       Behalve als de zin begint met een vraagwoord.

                             


Slide 7 - Diapositive

persoonsvorm
Voorbeeld:
1. De verwoeste stad zag er triest uit.  
    De verwoeste stad ziet er triest uit.      (tijdproef)
    Zag de verwoeste stad er triest uit?      (vraagzin)
    
    persoonsvorm = zag
    

Slide 8 - Diapositive

Na de voorstelling bleven we nog even iets drinken.
A
drinken
B
bleven
C
even
D
de voorstelling

Slide 9 - Quiz

Volgende week ga ik een laptop kopen.

Wat is de pv?

Slide 10 - Question ouverte

werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde zijn alle werkwoorden in een zin, dus de
persoonsvorm + alle andere werkwoorden

  • Isa kocht een broodje kaas.
  • wg = kocht
  • Martin heeft een broodje kaas gekocht.
  • wg = heeft gekocht                                             
  • Ahmed zou een broodje kaas gekocht kunnen hebben.
  • wg - zou gekocht kunnen hebben.             

Slide 11 - Diapositive

opdracht
Onderstreep het werkwoordelijk gezegde.
  1. Kun jij zonder je smartphone?
  2. De meeste jongeren krijgen klamme handjes  bij dit beeld.
  3. Ook ik heb een hechte relatie met mijn mobiel.
  4. Mijn buurjongen heeft een oude Nokia zonder internet gekocht.
  5. Hij is mij vaak aan het vertellen over zijn rustige leen.
  6. Laten wij ook een smartphonevrije periode nemen!
timer
2:00

Slide 12 - Diapositive

werkwoordelijk gezegde
Soms horen er zinsdelen/woorden bij het werkwoordelijk gezegde die geen werkwoord zijn.
  • splitsbaar werkwoord
       Varun eet zijn broodje op.
  • het woordje 'te'
       Isa zit in haar stoel te slapen.
  • de woorden 'aan het'
       Martin is aan het gamen.

Slide 13 - Diapositive

opdracht
Maak opdracht 1 over het werkwoordelijk gezegde.



timer
2:00

Slide 14 - Diapositive

zelfstandig werken
Schrijf van elke zin het werkwoordelijk gezegde op. 
a. In mijn vrije tijd ben ik vaak aan het internetten.
b. Tijdens de les zit ik vaak stiekem te kijken op mijn telefoon.
c. Ondertussen ben ik dan wel naar de leraar aan het luisteren.
d. Soms vergeet ik het geluid van mijn telefoon te dempen.
e. Tijdens dit proefwerk ben jij hopelijk niet met je telefoon aan het spelen!

timer
5:00

Slide 15 - Diapositive

wederkerend werkwoord
wederkerend werkwoord:
Voor het infinitief staat het woordje 'zich'.
Het woordje 'zich' past zich aan aan het onderwerp.
vb.  zich vergissen / zich schamen

  • Zich (of een vorm daarvan)  
       hoort bij het werkwoordelijk gezegde.
       Ik schaam me niet voor de rommel.

ik schaam me
jij schaamt je
u schaamt u/zich
hij schaamt zich
wij schamen ons
jullie schamen je
zij schamen zich

Slide 16 - Diapositive

opdracht
Maak opdracht 2 over het wederkerend werkwoord.


timer
2:30

Slide 17 - Diapositive

zelfstandig werken
In welke zinnen zit een werkwoordelijk gezegde met een wederkerend werkwoord? 
1. De zangeres had zich beschermd tegen opdringerige fans.
2. Ik kan me ook niet altijd inhouden tijdens haar concerten.
3. Tijdens concerten dans ik de benen uit mijn lijf.
4. De diepe bassen in haar muziek en haar hele optreden raken me diep.
5. Laatst gooiden we een pluchen beest op het podium.
6. Mijn vriendin en ik voelden ons supergoed.
7. Hopelijk heeft ze zich met onze knuffel genesteld op de bank.

timer
5:00

Slide 18 - Diapositive


Ik stond vanmorgen vroeg op.

wg?

Slide 19 - Question ouverte


In de badkamer stond ik mijn tanden te poetsen.

wg?

Slide 20 - Question ouverte


Daarvoor was ik aan het eten.

wg?

Slide 21 - Question ouverte


Ik erger me aan hem.

wg?

Slide 22 - Question ouverte

afsluiting
Je kan de persoonsvorm benoemen in een zin.
Je kan het werkwoordelijke gezegde benoemen in een zin.




Slide 23 - Diapositive

Ik kan de persoonsvorm benoemen in een zin.
😒🙁😐🙂😃

Slide 24 - Sondage

Ik kan vier uitzonderingen noemen waar ik op moet letten bij het benoemen van het werkwoordelijk gezegde.
😒🙁😐🙂😃

Slide 25 - Sondage