DISK thema 3 wonen- beginner (deel 1)

• NT2
• ISK

aan

• voor wie is het? 
• Zin: Ik schrijf een brief aan mijn broer.
• Zin:  Ik geef de tas aan mijn moeder.

achter

• achter < > voor
• aan de andere kant van iets of iemand
• zin:  De poes zit achter de doos.
• zin: Ik zit achter in de klas.

ander

• niet deze
• niet hetzelfde
• Zin: Ik woon nu in een ander huis.
• Zin: Deze jas is van een ander.

De bank

• Meubelstuk voor twee of meer personen
•  De bank
  
• De banken
  
• Het bankje
• Ik zit op de bank en kijk tv.

het bed

• slaapplaats 
• het bed - de bedden
• het bedje
• zin: In mijn slaapkamer staat een groot bed.
• zin: Het is 11 uur, ik ga naar bed.

beneden

• plaats is lager
• niet boven
• Zin: Ik loop naar beneden.
• Zin: De bal rolt naar beneden.

boven

• plaats is hoger 
• niet beneden
• Zin: Ik loop naar boven.
• Ik sta boven op een berg.

blauw

• kleur van zee en lucht
• Zin: Mijn broek is blauw.
•  De blauwe zee is mooi.

blij

• vrolijk
• goed gevoel
• happy
• Zin: Ik ben vandaag heel blij.
• Zin: Het blije meisje lacht de hele dag. 

buiten

• niet binnen 
• Zin: Ik speel altijd buiten.
• Zin: Buiten schijnt de zon. 

de buurt

• een deel van een stad 
• 1 buurt > 2 buurten
• Zin: Ik woon in de buurt van de school.
• Zin: In mijn buurt wonen veel kinderen.

dank (dank je wel, bedankt)

• je bent ergens blij om

• Zin: Bedankt dat je me wilt helpen.
• Zin: Dank je wel.

Wat doe je in huis?

Wat doe jij in huis?