woordenschat hoofdstuk 2

woordenschat hoofdstuk 2
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

woordenschat hoofdstuk 2

Slide 1 - Diapositive

Opdracht 4
1 + 2
1 traditionele = ouderwetse
(synoniem, al. 1)
2 bordspellen = spel dat je op een speelbord speelt
(bekend woorddeel: bord-spel, tegenstelling: ‘games’, synoniem: ‘gezelschapsspel, al. 1)

Slide 2 - Diapositive

3 op de markt gebracht = te koop aangeboden
(bekend woorddeel)
4 favoriete = geliefd, populair
(synoniem: ‘populairst’, al. 6; ‘het liefst’, al. 2)

Slide 3 - Diapositive

5 regenachtige = met veel regen
(bekend woorddeel: regen-achtig)
6 essentieel = doorslaggevend, belangrijk
(woordenboek: van wezenlijk belang)

Slide 4 - Diapositive

7 klassiekers = product van vroeger dat nog vaak wordt gebruikt
(tegenstelling: ‘nieuwkomers’, al. 4)
8 gebaseerd (op) = uitgaand (van)
(woordenboek: > baseren)

Slide 5 - Diapositive

3 onze eigen partner of familie
4 deelnemen/meedoen is belangrijker dan winnen
5
a op de voet volgen (al. 2) - ergens vlak na komen
b de overhand hebben (al. 2) - de meeste invloed hebben
c zich op de kast laten jagen (al. 2) - zich kwaad laten maken

Slide 6 - Diapositive

6
a meer dan
b tijdens / in
c vooral

Slide 7 - Diapositive

opdracht 5
1 tegenstribbelen
2 zuivelproducten
3 welgesteld
4 kritisch
5 neutraal
6 hoewel

Slide 8 - Diapositive

opdracht 6
a eentonig
b grotendeels
c pluimvee
d exclusief
e opgewekt

Slide 9 - Diapositive

f ordinair
h baseren
i essentieel
j ruim
k hoewel
l neutraal
m kritisch

Slide 10 - Diapositive

l neutraal
m kritisch

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

wat is het synoniem van de aanbidder?
A
iemand die bidt
B
iemand die een ander bewondert
C
iemand die het koud heeft
D
iemand die aan iets vast zit

Slide 13 - Quiz

wat is pluimvee?
A
vee dat een pluim verdient
B
mooie verentakken voor een vaas
C
tam gevogelte zoals kippen
D
vee met een pluim aan de staart

Slide 14 - Quiz

wat betekent ternauwernood?
A
maar net
B
benauwd zijn
C
in nood zijn
D
nauwelijks

Slide 15 - Quiz

wat betekent betreden?
A
bewerken
B
erop lopen
C
komen
D
vertrappen

Slide 16 - Quiz

wat betekent na regen komt zonneschijn?

Slide 17 - Question ouverte

wat betekent de daad bij het woord voegen?

Slide 18 - Question ouverte

Wat betekent al is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt haar wel?

Slide 19 - Question ouverte

figuurlijk taalgebruik
In teksten kom je vaak woorden of uitdrukkingen tegen die een figuurlijke betekenis hebben. 
Er wordt dan iets anders bedoeld dan er eigenlijk staat.

Slide 20 - Diapositive

onder de blote hemel slapen

Slide 21 - Diapositive

in het hart van de stad wonen

Slide 22 - Diapositive

aan het werk
maken opdracht 1 t/m 6 bladzijde 
50 t/m 53

Slide 23 - Diapositive