quiz BOA H. 7 Het Proces-Verbaal

BOA H. 7 Het verhoor

Quiz over 
hoofdstuk 7
Het verhoor


1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
BeveiligingMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

BOA H. 7 Het verhoor

Quiz over 
hoofdstuk 7
Het verhoor


Slide 1 - Diapositive

Voor wie is consultatie- en verhoorbijstand in beginsel kosteloos?
A
Voor iedere verdachte van een VH-feit of kwetsbare verdachte.
B
Voor de aangehouden verdachte van een VH-feit en de aangehouden kwetsbare verdachte.
C
Voor iedere aangehouden verdachte.

Slide 2 - Quiz

Een opsporingsambtenaar houdt een verdachte aan. Wat moet hij de verdachte volgens het Wetboek van Strafvordering daarbij meteen meedelen?
A
Van welk feit hij wordt verdacht en de cautie.
B
Van welk feit hij wordt verdacht.
C
Van welk feit hij wordt verdacht en dat hij recht heeft op consultatie- en verhoorbijstand.

Slide 3 - Quiz

Wanneer een verdachte is aangehouden heeft hij:
A
meteen na zijn aanhouding recht op een schriftelijke mededeling van rechten in een voor hem begrijpelijke taal.
B
uiterlijk voorafgaand aan zijn eerste verhoor recht op een volledige mondelinge mededeling van rechten in zijn eigen taal.
C
daarbij ter plaatse recht op een schriftelijke mededeling van rechten in een voor hem begrijpelijke taal.

Slide 4 - Quiz

Een meerderjarige verdachte is aangehouden wegens diefstal. Op diefstal staat ten hoogste vier jaar gevangenisstraf. De verdachte wil afstand doen van zijn recht op consultatie- en verhoorbijstand. Wat is juist in deze situatie?
A
Dit is mogelijk en de opsporingsambtenaar wijst de verdachte daarbij op de nadelige gevolgen en dat hij NIET meer terug kan komen op deze beslissing.
B
Wanneer hij dit vrijwillig en ondubbelzinnig aangeeft aan de opsporingsambtenaar is dit mogelijk
C
De hulpofficier van justitie roept in dat geval een raadsman op en de verdachte kan ten overstaan van die raadsman afstand doen van verdere verhoorbijstand.

Slide 5 - Quiz

Een buitengewoon opsporingsambtenaar houdt een verdachte staande, vraagt hem naar zijn identiteitsgegevens en geeft hem daarna de cautie. Heeft deze buitengewoon opsporingsambtenaar de cautie tijdig gegeven?
A
Nee, het stellen van vragen naar de identiteit wordt door de Hoge Raad als verhoren aangemerkt.
B
Ja, want het stellen van vragen naar de identiteit wordt niet tot het verhoor gerekend.
C
Ja, want het Wetboek van Strafvordering schrijft niet voor op welk moment gedurende het verhoor de cautie moet worden gegeven.

Slide 6 - Quiz

Tijdens een verhoor zijn de verdachte en zijn raadsman het niet eens over de tekst van de verklaring van de verdachte zoals de opsporingsambtenaar die opnam in het proces-verbaal. Zij maken daarover enkele opmerkingen. Wat is juist in deze situatie?
A
De opsporingsambtenaar mag de opmerkingen niet verwerken in de tekst van de verklaring, maar hij moet deze apart vermelden in het proces-verbaal.
B
Wanneer de opsporingsambtenaar instemt met deze opmerkingen verwerkt hij deze in het proces-verbaal van verhoor.
C
De opsporingsambtenaar neemt de opmerkingen over en verwerkt deze in de tekst van de verklaring of hij vermeldt deze in het proces-verbaal.

Slide 7 - Quiz

Wanneer moet aan een verdachte worden medegedeeld, dat deze niet tot antwoorden is verplicht?
A
bij de staande- en aanhouding
B
voor ieder verhoor
C
alleen voor het eerste verhoor

Slide 8 - Quiz

Welke verdachte heeft recht op door de overheid gerealiseerde consultatie- en verhoorbijstand?
A
De aangehouden verdachte van een VH-feit en iedere aangehouden kwetsbare verdachte.
B
Iedere aangehouden of uitgenodigde verdachte die wordt verhoord voor een VH-feit.
C
Iedere aangehouden verdachte die wordt verhoord.

Slide 9 - Quiz

Een proces-verbaal van verhoor bevat de weergave van de bekennende verklaring van de verdachte. Die verklaring moet:
A
overeenkomen met de feiten en omstandigheden zoals de opsporingsambtenaar die eerder ontdekte.
B
volledig in eigen woorden van de verdachte en zoveel mogelijk aansluiten bij de waarheid.
C
zoveel mogelijk in eigen woorden van de verdachte en zoveel mogelijk in vraag- en antwoordvorm worden weergegeven.

Slide 10 - Quiz

Een meerderjarige man is aangehouden wegens belediging van een politieambtenaar. Omdat de aanhouding laat op de avond plaatsvond, moet hij de nacht doorbrengen in de politiecel. Hij zal de volgende ochtend worden verhoord aangaande deze belediging. De aangehouden man verzoekt de hulpofficier van justitie om zijn echtgenote op de hoogte te brengen van zijn aanhouding. Wat is juist in deze.
A
Het is een goede gewoonte om aan dit verzoek te voldoen als daar geen bezwaren tegen zijn.
B
De hulpofficier heeft de wettelijke plicht om aan dit verzoek te voldoen.
C
De aangehouden verdachte heeft wettelijk geen recht op dit gebied.

Slide 11 - Quiz

Voorafgaand aan elke eerste verhoor deelt de opsporingsambtenaar de verdachte mee:
A
dat hij niet tot antwoorden verplicht is en dat hij recht heeft op consultatie- en verhoorbijstand.
B
van welk feit hij wordt verdacht, de cautie en het recht op consultatie- en verhoorbijstand.
C
van welk feit hij wordt verdacht, de cautie en het recht op kosteloze rechtsbijstand.

Slide 12 - Quiz

Wanneer de cautie niet in het proces-verbaal is opgenomen:
A
neemt de rechter aan dat de opsporingsambtenaar de cautie gaf totdat blijkt dat dit niet het geval was.
B
wordt de verdachte vrijgesproken.
C
sluit de rechter de verklaring en wat daar uit voortvloeide uit van het wettig bewijs.

Slide 13 - Quiz

Kan een minderjarige aangehouden verdachte afstand doen van zijn recht op consultatiebijstand en /of verhoorbijstand?
A
Niet van consultatiebijstand, wel van verhoorbijstand.
B
Wanneer hij dit vrijwillig en ondubbelzinnig aangeeft is dit mogelijk.
C
Niet van consultatiebijstand en niet van verhoorbijstand.

Slide 14 - Quiz

Een verdachte van 17 jaar wordt aangehouden wegens een verstoring van de openbare orde. Naar verwachting zal hij over enkele uren weer in vrijheid worden gesteld en hij verzoekt de hulpofficier van justitie om, in verband met zijn privacy, zijn ouders niet op de hoogte te brengen van de aanhouding en het ophouden voor onderzoek op het politiebureau. Wat is juist in deze.
A
De hulpofficier stelt de ouders alleen op de hoogte als de verdachte daarom verzoekt.
B
Gezien het dringende verzoek van de verdachte stelt de hulpofficier de ouders niet op de hoogte.
C
De hulpofficier heeft de wettelijke plicht om de ouders in kennis te stellen.

Slide 15 - Quiz

Een aangehouden minderjarige verdachte heeft er recht op om:
A
in plaats van de raadsman een ander vertrouwenspersoon aanwezig te laten zijn bij het verhoor. Hij moet daarin een keuze maken.
B
naast de raadsman een vertrouwenspersoon aanwezig te laten zijn bij het verhoor.
C
een raadsman aanwezig te laten zijn bij het verhoor. Een ander vertrouwenspersoon kan daarbij niet aanwezig zijn.

Slide 16 - Quiz

Een verdachte van een roofoverval wordt op heterdaad aangehouden. Enkele andere verdachten zijn ontkomen en zij hebben een gijzelaar meegenomen. De aangehouden verdachte wordt ter plaatse verhoord over deze feiten. Wat is juist in deze situatie?
A
In dit geval heeft de verdachte geen recht op rechtsbijstand.
B
In dit geval kan de verdachte worden verhoord en hem het recht op consultatie- en verhoorbijstand worden geweigerd, dit kan de hulpofficier van justitie beslissen.
C
In dit geval kan de verdachte worden verhoord en hem het recht op consultatie- en verhoorbijstand worden geweigerd, hiervoor moet de officier van justitie toestemming geven.

Slide 17 - Quiz

Er is sprake van verhoor vanaf het moment dat?
A
de opsporingsambtenaar vragen stelt aan de verdachte omtrent het strafbare feit waar de verdachte van wordt verdacht.
B
de opsporingsambtenaar vragen stelt aan een persoon omtrent een strafbaar feit.
C
vanaf het moment dat de verdachte is staande gehouden of aangehouden vanwege het strafbare feit waarvan hij wordt verdacht.

Slide 18 - Quiz

Waarmee begint het verhoor?
A
Met de cautie, dit is de mededeling dat de verdachte niet verplicht is de vragen te beantwoorden.
B
Met de eerste vraag van de opsporingsambtenaar aan de verdachte betreffende zijn betrokkenheid bij het strafbare feit.
C
Met de eerste vraag die door de opsporingsambtenaar aan de verdachte wordt gesteld.

Slide 19 - Quiz