2hv Grammatica zinsdelen - H1/2 voorzetselvoorwerp

 havo H1 en vwo H2 : voorzetselvoorwerp
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

 havo H1 en vwo H2 : voorzetselvoorwerp

Slide 1 - Diapositive

Vandaag
Lesdoel: Je kunt het voorzetselvoorwerp in een zin vinden en je kunt onderscheid maken tussen vv en bijw. bepalingen
Uitleg theorie: filmpje en LessonUp
Oefenen: LessonUp en opdrachten in je boek
Lesdoel controleren

Slide 2 - Diapositive

Bij de werkwoorden zorgen, zich verbazen, gokken en huilen horen vaste voorzetsels. 
Welk vast voorzetsel hoort bij het werkwoord?
gokken
huilen
zorgen
zich verbazen
voor
over
op
om

Slide 3 - Question de remorquage

Bedenk zelf nog enkele werkwoorden die een vast voorzetsel hebben.

Slide 4 - Carte mentale

Kijk naar de uitlegvideo

Slide 5 - Diapositive

De leerlingen /rekenen /op een ruitjesblaadje/ tijdens de toets wiskunde.
Handeling = rekenen

Waarop rekenen de leerlingen? -> op een ruitjesblaadje (bwb)
Wanneer rekenen de leerlingen -> tijdens de toets wiskunde (bwb)

Vergelijk het werkwoord rekenen met de volgende zin. Is de betekenis van rekenen hetzelfde? 
"De leerlingen/ rekenen/ vandaag / op een toets van wiskunde".
Op een toets van wiskunde is hier 1 zinsdeel.  



Slide 6 - Diapositive

Is de betekenis van rekenen (op ) in beide zinnen hetzelfde?
A
ja
B
nee

Slide 7 - Quiz

Voorzetselvoorwerp (VV)
"De leerlingen/ rekenen / vandaag / op een toets van wiskunde".
op een toets van wiskunde = hier één zinsdeel. 

Rekenen (op) is hier figuurlijk bedoeld. 
Het voorzetsel op = een vast voorzetsel bij rekenen.
Op is het eerste woord van het zinsdeel voorzetselvoorwerp 

Slide 8 - Diapositive

Wanneer bwb 

Als het voorzetsel door een ander voorzetsel kan worden vervangen, is het een bijwoordelijke bepaling.

Bijvoorbeeld: Ik wacht op / naast / achter / in de winkel.

--> het VZ geeft letterlijk richting aan
Wanneer voorzetselvoorwerp

Als het voorzetsel een vast voorzetsel bij een werkwoord is. 

Je kunt het niet vervangen door een ander voorzetsel.
Je kunt niet zeggen rekenen onder

--> het VZ is niet letterlijk gebruikt

Slide 9 - Diapositive

Het voorzetsel is vaak figuurlijk gebruikt.
Ik wacht op de trein.
Je wacht niet letterlijk op de trein.

Ik ben trots op je goede cijfer.
Je kan niet letterlijk op trots staan of zitten of iets dergelijks.


Slide 10 - Diapositive

samengevat
  • Een voorzetselvoorwerp is een zinsdeel dat begint met een voorzetsel
  • Dat voorzetsel hoort vast bij het zelfstandig werkwoord in de zin.
  • Het voorzetsel is vaak figuurlijk gebruikt. 

Slide 11 - Diapositive

Wij voetbalden vroeger altijd (op straat).
Tussen haakjes =
A
voorzetselvoorwerp
B
bijwoordelijke bepaling

Slide 12 - Quiz

Hij hangt erg (aan zijn moeder).

Tussen haakjes =
A
voorzetselvoorwerp
B
bijwoordelijke bepaling

Slide 13 - Quiz

Wij vertrouwen (op uw medewerking).

Tussen haakjes =
A
voorzetselvoorwerp
B
bijwoordelijke bepaling

Slide 14 - Quiz

Een voorzetselvoorwerp begint altijd met een voorzetsel.
A
juist
B
onjuist

Slide 15 - Quiz


Bevat deze zin een voorzetselvoorwerp?
De oppas wachtte op het schoolplein op haar oppaskinderen.
A
Nee, de zin bevat geen voorzetselvoorwerp.
B
Ja, de zin bevat één voorzetselvoorwerp.
C
Ja, de zin bevat twee voorzetselvoorwerpen.

Slide 16 - Quiz

Wat is het voorzetselvoorwerp in de volgende zin?

Ik waarschuwde haar voor de gevolgen.
A
haar
B
voor
C
voor de gevolgen
D
er zit geen voorzetselvoorwerp in.

Slide 17 - Quiz

Aan de slag
havo: opdr 1t/m 4 (p. 28-29)
atheneum: opdr 1 t/m 4 en 6 (60-61)

Slide 18 - Diapositive

Vandaag
Lesdoel: Je kunt het voorzetselvoorwerp in een zin vinden en je kunt onderscheid maken tussen vv en bijw. bepalingen
Lesdoel controleren

Slide 19 - Diapositive

Wij wachten met spanning op de uitslag van het examen.
A
voorzetselvoorwerp
B
bijwoordelijk bepaling

Slide 20 - Quiz

Wij voetbalden vroeger altijd op straat.
A
voorzetselvoorwerp
B
bijwoordelijke bepaling

Slide 21 - Quiz

Straks trakteert mijn moeder op een waterijsje.
A
voorzetselvoorwerp
B
bijwoordelijk bepaling

Slide 22 - Quiz