Woche 47

• Duits
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

A2a Duits, Woche 47

Beginopdracht

Diese Woche:

Donnerstag (40 Min.)

Beginopdracht

Lektion 4

Freitag (80 Min.)

Beginopdracht

Lektion 4

Lektion 5

LWS S. 47

LOGO oefenen

Montag (40 Min.)

Beginopdracht

Check Hausaufgaben

Lektion 4

LWS S. 40

Lektion 4

KB S. 32-33 (5-8)

AB S. 36-37 (11-14)

finden

Bij een werkwoord met een stam op een -d- of -t-

krijg je bij du, er/sie/es en ihr

een tussen-e!

Anders krijg je medeklinkerbotsing: ihr findt, sie redt, du antwortst. --> ihr findet, sie redet, du antwortest

Grammatik: Antwort mit doch

Is de vraag positief, dan antwoord je met

"Ja" (ja, bevestigend) of "Nein" (nee, ontkennend)

Is de vraag negatief, dan antwoord je met

"Doch" (toch wel / juist wel) of "Nein" (nee, bevestigend)

Ist Sophie 13 Jahre alt?

> Ja, sie ist 13 Jahre alt.

Hat Laura keinen Hund? 

> Nein, sie hat eine Katze

Hat Anna eine Schwester?

> Nein, sie hat einen Bruder - keine Schwester

Wohnt Simon nicht in Berlin?

> doch, Simon wohnt in Berlin.

Lektion 4

KB S. 32-33 (9-10)

AB S. 37-38 (15-18)

Sprachen sprechen

Sprachen haben oft die Endung -isch

(talen hebben in het Duits vaak de uitgang -isch)

Bij de vervoeging van het werkwoord sprechen (= spreken) is er iets bijzonders aan de hand. 

De klinker in de stam is kort (è), 

en dan wordt die bij du en er/sie/es een i.

De vervoeging van sprechen

	sprechen
ich	spreche
du	spr i chst
er/sie/es	spr i cht
wir	sprechen
ihr	sprecht
sie/Sie	sprechen

<-- e/i-Wechsel

= e/i-wissel

Nu maken: AB Aufgabe 15-18 (S. 37-38)

Diese Woche:

Donnerstag (40 Min.)

Beginopdracht

Lektion 4

Freitag (80 Min.)

Beginopdracht

Lektion 4

Lektion 5

LWS S. 47

LOGO oefenen

Montag (40 Min.)

Beginopdracht

Check Hausaufgaben

Lektion 4

LWS S. 40

Vertaal:

Versie A	Versie B
Frans	geschiedenis
het lesuur	het theater
prima	saai
spreken	geen woord
Italiaans	Grieks

Lektion 4

An die Arbeit: 

Aufgabe 15 - 21

S. 37-38-39

Je gaat daar nu 20 minuten mee aan de slag. Over 20 min. bespreken we een paar opdrachten, de rest is huiswerk.

De voorzetsels am en um

Herleid de betekenis van am en um uit de onderstaande zinnen:

Laura: Hey! Wann haben wir Deutsch?

Anna: Wir haben immer Deutsch am Montag, am Donnerstag und am Freitag.

Laura: Okay, danke. Wie spät beginnt die Stunde am Freitag? 

Anna: Um 10:50 Uhr.

Laura: Super. Und dann sind wir um 12:10 Uhr wieder fertig? 

Anna: Genau. Wir sehen uns am Freitag um 10:50 Uhr.

Laura: Bis dann, tschüss! 

De voorzetsels am en um

am = am Mittwoch, am Freitag, am Wochenende = op

um = om (--> tijdstip!) 

De vervoeging van haben

Schrijf 'm nog een keer in je schrift en controleer met behulp van het liedje.

ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie

Aussprache

AB S. 39 (22-25)

Lektion 5

KB S. 34 (1-2)

Hausaufgaben für Montag

- Maken: 

- Leren: