Herhaling Hoofdstuk 4 en 5

Herhaling Hoofdstuk 4 en 5

Programma van de les 

Programma:

• Bespreking oefenproefwerk 
  
• Werken aan opdrachten
• Hoe heb je je voorbereid op de toets? (Lessonup Quiz)

Opdrachten maken

blz. 128: opgave 6

         blz. 132: opgave 1 en 3

blz. 162: opgave 2

blz 163: opgave 8

blz. 164: opgave 2

blz. 165: opgave 12

Hoe heb je je voorbereid op de toets? 

Welke ondernemingsvorm heeft deze onderneming? zie balans.

1. EZ
2. VOF
3. BV
4. NV

Chris heeft een bijbaantje bij de Hema. Chris is de ........

1. werknemer
2. werkgever

Een commerciële organisatie heeft als doel

1. streven naar winst
2. zoveel mogelijk mensen te laten werken
3. hulpverlening en milieubescherming
4. milieubescherming

Wat is een ondernemingsplan?

1. het laat de kosten zien die je nodig hebt, zodat je geld krijgt van de KvK.
2. een plan om te laten zien wie je bent.
3. een plan dat laat zien wat je met het bedrijf doet en hoe je het gaat doen.
4. geen van deze antwoorden

Stelling 1 : In het marketingplan staat het idee, het marktonderzoek en het financiële plan.
Stelling 2 : In het ondernemingsplan staat het bedrijfsidee, het financiële plan, de organisatie van het bedrijf, het marktonderzoek en het C.V.

Leerdoel 16

1. Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist
2. Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist
3. Stelling 1 en 2 zijn juist
4. Stelling 1 en 2 zijn onjuist

Bereken het marktaandeel
van Toyota in procenten
van de afzet.

1. 666,7%
2. 15%
3. 0,15%
4. 6,7%

Stelling I: In verband met Valentijnsdag is er een groot aanbod van rode rozen. Er geldt een speciale prijs van € 1,99 per stuk. Dit noem je psychologische prijsstelling.
Stelling II : De warme kaasbroodjes zijn in de aanbieding bij Deen. De actie is drie halen, twee betalen. Dit is een voorbeeld van prijspolitiek.

Leerdoel 24

1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist
2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist
3. Stelling I en II zijn juist
4. Stelling I en II zijn onjuist

Waaruit bestaat de marketingmix

1. Personeel, promotie, product, prijs
2. Plaats, promotie, product, propaganda
3. Plaats, pret, product, prijs
4. Plaats, promotie, product, prijs

Welke marketingmix is hier sprake van:

1. product
2. promotie
3. plaats
4. prijs

Opgave 8
Op de balans van 1 januari van een onderneming is te zien dat de bank een saldo van € 950 heeft en dat er € 435 in de kas zit. Gedurende de eerste 2 maanden is er € 2.450 aan liquide middelen uitgegeven en is er € 2.735 aan liquide middelen binnengekomen. Het banksaldo op 20 februari bedraagt
€ 700. Hoeveel bedraagt het bedrag ‘kas’ op de balans van 20 februari?

1. €435
2. € 970
3. € 1.385
4. € 1.670

Wat valt er onder liquide activa?

1. Debiteuren en bank
2. Lening bank en crediteuren
3. Voorraad goederen en debiteuren
4. Bank en kas

Wat is een balans?

1. De balans geeft de bezittingen, schulden en eigen vermogen op een bepaald moment weer
2. De balans geeft de bezittingen, schulden en eigen vermogen over een bepaalde periode weer
3. Een balans is een overzicht van kosten en opbrengsten op een bepaald moment
4. Een balans is een overzicht van kosten en opbrengsten over een bepaalde periode

Wat zijn vaste activa ?

1. Bezittingen die korter dan één jaar meegaan, bijv. voorraden en debiteuren
2. Schulden die korter dan één jaar meegaan, bijv. voorraden en debiteuren
3. Schulden die langer dan één jaar meegaan, bijv. een bedrijfspand en inventaris
4. Bezittingen die langer dan één jaar meegaan, bijv. een bedrijfspand en inventaris

Stelling 1: Vreemd vermogen is het geleende geld van een bedrijf
Stelling 2: Er zijn 2 soorten vreemd vermogen:
lang- en kort vreemd vermogen

1. Stelling 1 is juist , stelling 2 is onjuist
2. Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist
3. Stelling 1 is juist, stelling 2 is juist
4. Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is onjuist

Welk soort vermogen staat op de balans van een B.V. en eenN.V. ?

1. Eigen vermogen en vreemd vermogen
2. Aandelen vermogen en vreemd vermogen
3. Aandelen vermogen en eigen vermogen
4. Lang vreemd vermogen en kort vreemd vermogen

Snackbar het frituurtje betaald haar crediteuren per bank. Welke posten veranderen er op de balans?

1. Bank
2. Kas
3. Crediteuren
4. Onderhandse lening

Op de balans van jouw onderneming is het totaal aan de debetzijde € 90.000. Je onderneming heeft een lening bij de bank van € 40.000 + een onderhandse lening bij je ouders van € 20.000.
Hoe groot is het eigen vermogen van je onderneming?

1. € 30.000
2. € 40.000
3. € 60.000
4. € 90.000

Je wilt een groot bedrag lenen om een bedrijfspand te kopen voor je onderneming.
Welk soort lening sluit je dan meestal af?

1. Rekening-courant krediet
2. Onderhandse lening
3. Hypothecaire lening
4. Crediteuren

Welke balansmutaties vinden er plaats?
Als:
De onderneming verkoopt goederen op rekening voor €14.200. De inkoopwaarde is €9.400.

1. Debiteuren +€14.200 Voorraad -€9.400 Eigenvermogen+€4.800
2. Debiteuren -€14.200 Voorraad -€9.400 Eigenvermogen+€4.800
3. Debiteuren +€14.200 Voorraad -€14.200
4. Debiteuren +14.200 Voorraad -€9.400 Eigenvermogen-€4.800

bereken de liquiditeit van dit bedrijf

1. 29,2%
2. 240%
3. 80%
4. 29,4%

Wat zijn loonkosten werkgever?

1. nettoloon werknemer + premies werkgever
2. nettoloon werknemer - premies werkgever
3. brutoloon werknemer -premies werkgever
4. brutoloon werknemer + premies werkgever

vaste kosten € 1.000,-
variabele kosten € 2,-
verkoopprijs € 7,-

1. De break-even afzet 143
2. De break-even afzet is 200
3. De break-even afzet is 1.400
4. De break-even omzet is € 200,-

Een ondernemer verkoop 30 T-shirts van €30,- per stuk. De totale kosten zijn €420,-. Welke bewering is juist?

1. De afzet is €900,-
2. De winst is €900,-
3. De afzet is €480-
4. De winst is €480,-

Behalve loonkosten zijn er nog andere bedrijfskosten. Wat zijn geen bedrijfskosten?

1. het elektriciteitsverbruik van een automaat
2. de huur van het pand
3. inkoop van hamburgers
4. salaris van de werknemers

Een bedrijf heeft een omzet van €350.000. Daarvan blijft 12% nettowinst over, hoeveel is de nettowinst

1. €30.000
2. €4.200
3. €42.000
4. €3.000

Een winkelier hanteert een brutowinst van 25% van de inkoopprijs. De inkoopprijs is € 20,-.
Hoeveel bedraagt de brutowinst?

1. € 25,-
2. € 5,-

Welke rechtsvormen moeten een jaarrekening opstellen?

1. Eenmanszaak
2. Eenmanszaak en VOF
3. BV en NV
4. Alle rechtvormen

Hoe bereken je de afschrijvingskosten per jaar?

1. (Aanschafwaarde - Restwaarde) / aantal maanden
2. (Restwaarde - Aanschafwaarde) / aantal maanden
3. Aanschafwaarde /: Restwaarde x aantal maanden
4. Restwaarde / Aanschafwaarde x aantal maanden.

Wat is een ander woord voor een winst-en-verliesrekening

1. Resultatenrekening
2. Balans
3. resultatenbegroting
4. investeringsbegroting

Een bakkerij heeft vast kosten van € 5000. De prijs voor een brood is € 2,50. De variabele kosten per stuk zijn € 0,50.
Hoeveel bedraagt het break-evenpunt

1. 2000
2. 5000
3. 500
4. 2500

Je hebt een scooter gekocht voor €2500,-. Na 4 jaar verkoop je de scooter voor 25% van de aankoopwaarde. Wat zijn de afschrijvingskosten per jaar?

1. €625,00
2. €175,35
3. €156,25
4. € 468,75

Succes met de toets!

Ik wens jullie heel veel succes bij de toets!