Relative pronouns

Relative pronouns
  • Waar -> where, alleen als het om plaatsen gaat.


Dat was het moment waar ik op had gewacht.
  • That was the moment which/that I had been waiting for.
Hij vertelde mij waar hij was geboren.
  • He told me where he was born.


1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Relative pronouns
  • Waar -> where, alleen als het om plaatsen gaat.


Dat was het moment waar ik op had gewacht.
  • That was the moment which/that I had been waiting for.
Hij vertelde mij waar hij was geboren.
  • He told me where he was born.


Slide 1 - Diapositive

There are some people here ...... want to see you.

Slide 2 - Question ouverte

The man, ......car was stolen last night.

Slide 3 - Question ouverte

The match had been cancelled, ...... I didn’t understand.

Slide 4 - Question ouverte

I sent an email to my brother.
My brother lives in Australia.

Slide 5 - Question ouverte

The money is in the kitchen.
The money belongs to John.

Slide 6 - Question ouverte

The bag was stolen.
I bought the bag yesterday.

Slide 7 - Question ouverte

The child is playing in the garden.
We see the child often.

Slide 8 - Question ouverte

Relative pronouns
  • Waar -> where, alleen als het om plaatsen gaat.


Dat was het moment waar ik op had gewacht.
  • That was the moment which/that I had been waiting for.
Hij vertelde mij waar hij was geboren.
  • He told me where he was born.


Slide 9 - Diapositive

Weektaak:
5.4
  

Exc. 26, 27, 28, 29, 30, and now 31
31 -> relative pronouns, grammatica opdracht


Slide 10 - Diapositive

Relative Pronouns
Betrekkelijke voornaamwoorden
Betrekkelijke bijzinnen

Slide 11 - Diapositive

Relative pronouns
Een betrekkelijk voornaamwoord refereert naar een voorgaand zelfstandig naamwoord of voorgaand zinsdeel.
  

This is that the bike that was stolen. -> that refereert naar bike

We had to cancel our holiday, which was a big disappointment. -> which refereert naar We had to cancel our holiday


Slide 12 - Diapositive

Relative pronouns
Betrekkelijke voornaamwoorden gebruiken wij bij betrekkelijke bijzinnen.
Twee types: ‘noodzakelijke’ en ‘niet noodzakelijke’
Noodzakelijke:
This is the note which the teacher gave to me.
Niet noodzakkelijke:
The car, which was delivered yesterday, wouldn’t start.



Slide 13 - Diapositive

There are some people here ...... want to see you.

Slide 14 - Question ouverte

Relative pronouns
Whose -> bezittingen

De man wiens fiets gestolen is …
  • The man whose bike was stolen …

Slide 15 - Diapositive

The man, ......car was stolen last night.

Slide 16 - Question ouverte

Relative pronouns
Which – dieren en dingen, of een zinsdeel
  

Ik gaf hem het geld, dat hij snel ik zijn zak stopte.
  • I gave him the money, which he quickly put in his pocket. - ding

Slide 17 - Diapositive

The match had been cancelled, ...... I didn’t understand.

Slide 18 - Question ouverte

Relative pronouns
That – mag je gebruiken in plaats van who/which, maar alleen in noodzakkelijke betrekkelijke bijzinnen.

 

Slide 19 - Diapositive

Relative pronouns
  •  Tony's mother, who smokes like a chimney, is a painter
  •  who smokes like a chimney , - is niet belangrijk, kan weggelaten worden.
  

The statement that/which he made surprised everyone. 
  •  wel belangrijk (dus geen komma’s) en ‘that’ kan gebruikt worden.

Slide 20 - Diapositive

Relative pronouns
Who / which / that -> mag weg als het voorwerp van de hoofdzin niet hetzelfde is als het onderwerp van de bijzin.
  

That’s the van (that) I have told you about.
  • That’s the van – hoofdzin
  • I have told you about – bijzin
  • Van ≠ I – niet hetzelfde

Slide 21 - Diapositive

I sent an email to my brother.
My brother lives in Australia.

Slide 22 - Question ouverte

The money is in the kitchen.
The money belongs to John.

Slide 23 - Question ouverte

The bag was stolen.
I bought the bag yesterday.

Slide 24 - Question ouverte

The child is playing in the garden.
We see the child often.

Slide 25 - Question ouverte

Relative pronouns
  • Waar -> where, alleen als het om plaatsen gaat.


Dat was het moment waar ik op had gewacht.
  • That was the moment which/that I had been waiting for.
Hij vertelde mij waar hij was geboren.
  • He told me where he was born.


Slide 26 - Diapositive

Weektaak:
5.4
  

Exc. 26, 27, 28, 29, 30, and now 31
31 -> relative pronouns, grammatica opdracht


Slide 27 - Diapositive