26-09

• Duits
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 3

Was machen wir heute?

• Lernziele des Unterrichts;
• Ansichtkarte kontrolieren;
• Lernübersicht machen;
• Letzte Wiederholung;
• Lernen für die Prüfung;
• Ende der Klasse;
  

Prüfung Ansichtkarte schreiben -> Dienstag 27. September

Lernziele des Unterrichts

Am Ende kannst du:

• De volgende dingen in een kaartje schrijven:

1. Aanhef
2. Begin zin (hoe gaat het met je, met mij gaat het goed)
3. Zeggen waar je op vakantie bent en met wie
4. Het weer beschrijven + omgeving beschrijven
5. 2 activiteiten beschrijven
6. Passende afsluiting + juiste slotgroet

Ansichtkarte Koen kontrolieren

Ich bin im Urlaub auf Frankreich 

Liebe Koen

Ich bin gestern geschwommen 

Gestern wir haben geschwommen 

Veel punten worden niet opgeschreven -> kost je onwijs veel punten!

HOOFDLETTERS -> Bij alle zelfstandige naamwoorden + begin van de zin

Ansichtkarte Richard kontrolieren

Wat ga je doen?: kaartje Richard nakijken van je buurman/buurvrouw

Hoe ga je dat doen? 

Met het nakijkmodel

Als jouw antwoord anders is dan het model, vraag dit bij de docent na

Welke informatie kan je gebruiken

De checklist + eigen kaartje

Hoeveel tijd heb je hiervoor: 10 minuten

Verwerking: Klassikaal een aantal voorbeelden

Eerder klaar: Maak alvast een start met het aantekeningenblad

Lernübersicht machen

Wat ga je doen?: Eigen leeroverzicht maken

Hoe ga je dat doen? Met behulp van het opdrachtenblad,  je maakt het de eerst 5 minuten in stilte

Welke informatie kan je gebruiken

De eerste 5 minuten niets, daarna gebruik je alle bladen die je gekregen en gemaakt hebt

Hoeveel tijd heb je hiervoor: 10 minuten

Verwerking:  Je komt het laten zien, dat het af is. En we bespreken het klassikaal, allemaal krijg je een beurt.

Welke aanhef in het Duits gebruik je bij een man?

Welke aanhef in het Duits gebruik je bij een vrouw?

Welke aanhef in het Duits gebruik je bij meervoud?

Na de aanhef wel of geen komma?

1. wel
2. geen

Hoe zeg je:
Hoe gaat het met jou? Met mij gaat het goed.

Vertel waar je op vakantie bent.

Vertel dat je met je ouders op vakantie bent in Spanje (Spanien).

Beschrijf de omgeving (er zijn bergen en een groot meer)

Zeg iets over het weer (de zon schijnt de hele dag en het is warm)

Zeg iets over het weer (het heeft op dinsdag geregend en het was koud)

Vertel over 2 activiteiten
(je hebt de hele dag gezwommen en gebarbecued)

Geef 3 voorbeelden van vragen die je kan stellen

Lernen für die Prüfung

Gebruik het volgende om te leren:

1. Het leerblad die je net zelf hebt gemaakt;

2. De feedback van de 2 kaartjes die je bij mij hebt ingeleverd;

3. Je 3 geschreven kaartjes;

4. Blad met de standaard zinnen;

5. Weerblad om het weer te kunnen beschrijven;

6. Voorbeeldkaartje van Monika;

7. Woordjes van H1 op blz. 44/45;