3m_K3L5_Tschick-arbeiten

• Duits
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 3

Du hast 3 min für:

je hebt 3 min om:

• te gaan zitten (altijd 1 plek vrij laten)

•  jas uit
• oortjes uit
• mobiel in je tas
• laptop (gesloten) op tafel
• schrift
• na 3 min: stil
  

Am Ende der Stunde...

... hast du modale Verben wiederholt.

Programm

• Information
  
• An die Arbeit
  
• Spiel: Bingo
  

• Abschluss
  

Planung: Mai >>> Sommerferien

• Lesen: Tschick
   alle opdrachten inleveren tm 11 juni
  

• Repetitie (toetsweek)
    samenvatting: bericht in SOM
  

Information: Tschick-Aufgaben

Offene Aufgaben

An die Arbeit

Werk aan je Tschick-opdrachten:

• Maak de opdracht, die je nog niet ingeleverd hebt.
• Alle opdrachten (ook de oude opdrachten) staan in SOM
               >>> Huiswerk >>> Les van vandaag
• Opdracht af? Lever de opdracht in aan mij in teams!
• Werk je thuis? Gebruik dan als leesboekje het pdf (ook in teams)
  

Modale werkwoorden

Welke van deze werkwoorden zijn Modalverben?

1. machen, wohnen, lernen
2. trainieren, fotografieren telefonieren
3. müssen, können, dürfen
4. gehen, stehen, geben

Sommige vormen zijn regelmatig bij de modale hulpwerkwoorden - welke?

1. ich, er, sie, es
2. mv: wir, ihr, sie, Sie
3. du, ihr, Sie
4. ev: ich, du, er, sie, es

Frau Bechinka, das ...... (können) Sie doch nicht machen.

1. kannen
2. können
3. konnen
4. könnt

Bij enkelvoud (ich, du, er, sie, es) verandert in het naar welke letter
bij
dürfen, können, mögen?

Dure konijnen mogen aaien

1. i
2. u
3. e
4. a

Zoek de juiste vormen van het werkwoord mögen bij elklaar!

Twee vormen zijn compleet fout!

ich              du            er sie es         wir                ihr            sie Sie

ich

du

er sie es

wir

ihr

sie Sie

magst

mag

mögen

mögst

möge

mögen

mögt

mag

Abschluss

NIET inpakken - luisteren:

• na startsignaal: inpakken
• wel blijven zitten - stil
• dan afsluiting door docente!
  
• dan: klaar :)
  

Betekenis

wat betekent bv. "dürfen" ok alweer?

kunnen

Zet elk werkwoord op de juiste plek

Ich ........... zur Toilette!

Nein, ich .................. noch nicht in die Disko gehen.

Ich ................ sehr gut schwimmen

Ich ............. Eis

darf

muss

kann

mag

Opdracht 4

Zet elk werkwoord op de juiste plek

Pas op er zitten fouten tussen

Du hast 3 min für:

je hebt 3 min om:

• te gaan zitten (altijd 1 plek vrij laten)

•  jas uit
• oortjes uit
• mobiel in je tas
• laptop (gesloten) op tafel
• schrift
• na 3 min: stil
  

Opdracht 2

Zoek de goede vorm

Warum ...... (können) du morgen nicht kommen?

1. könnst
2. kanst
3. kannst
4. kan

Wie lange ....... (dürfen) ihr bleiben?

1. darf
2. darft
3. dürft
4. dürftet

Weißt du, ob er Pizza ....... (mögen).

1. mag
2. magt
3. mög
4. mögt

Welke persoonlijke voornaamwoorden krijgen géén uitgang bij Modalverben?

1. wir - Sie
2. ihr - er/sie/es
3. ich - wir
4. ich - er/sie/es

Wat betekent "mögen"

1. durven
2. mogen
3. houden van
4. lekker vinden

Wat betekent "dürfen"

1. durven
2. mogen
3. houden van
4. lekker vinden

Wat betekent "sollen"

1. zullen
2. moeten (van een ander)
3. gaan
4. alle drie de opties

Heb je het gevoel dat je de Modalverben begrijpt?

1. Begrijp en ken het wel, komt goed! (100%)
2. Ken de rijtjes nog niet, maar snap wat de bedoeling is! (75%)
3. Ik snap het nu nog niet zo, maar komt wel (50%)
4. Ik vind het nog erg moeilijk (25%)

An die Arbeit

Maak de volgende opdrachten

in de online methode:

• 3.5, Nr. 7
• 3.5, Nr. 8

hulp: bord!

wir	-en
ihr	-t
sie, Sie	-en

ich / er, sie, es:

muss,darf, will, soll, kann, weiß, mag

du:

musst,darfst,willst,sollst, kannst, weißt, magst

Am Ende der Stunde...

... hast du modalen Verben wiederholt.

Programm

• An die Arbeit
  
• Was weißt du jetzt?
  
• Ein süßer Test

• Abschluss: Tschick - abgegeben
  

Modale werkwoorden

geen modale werkwoorden

lachen

dürfen

mögen

essen

können

schlafen

sollen

Sleep de juiste blokjes bij elkaar.

kann

kannst

können

könnt

ich

du

er/sie/es

wir

ihr

sie/Sie

Ein süßer Test...

1 min: leren

	können	dürfen
ich	kann	darf
du	kannst	darfst
er, sie, es	kann	darf
wir	können	dürfen
ihr	könnt	dürft
sie, Sie	können	dürfen

Besprechen

1 dürfen – Wir ... nicht so lange wegbleiben.
2 wollen – Ilona und Samir ... zusammen einkaufen gehen.
3 sollen – ... du heute oder morgen den Test nachschreiben?
4 können – Er ... fünf Euro pro Monat sparen.
5 wissen – Ich ... , wann du Geburtstag hast.
6 mögen – Welche Süßigkeiten ... ihr am liebsten?
7 müssen – Warum ... du am Samstag zu Hause bleiben?
8 dürfen – Susanna ... mit uns ins Kino gehen!

Vorspeise (Vor dem Lesen)

kies een opdracht:

nog inleveren!!!

Sophie, Tommy, Josephine, Arya, Valentijn, Skye, Robin, Dante V.

Informationen

Inlog lessonup:

>>> teams bericht

Zwischenstand Glücksrad

Valentijn, Skye, Rody

3x (von 6 Stunden)

3:2

	dürfen	können	mögen	müssen	sollen	wollen	wissen
	mogen	kunnen	houden van	moeten	moeten, zullen	willen	weten
ich	darf	kann	mag	muss	soll	will	weiß
du	darfst	kannst	magst	musst	sollst	willst	weißt
er, sie, es	darf	kann	mag	muss	soll	will	weiß
wir	dürfen	können	mögen	müssen	sollen	wollen	wissen
ihr	dürft	könnt	mögt	müsst	sollt	wollt	wisst
sie, Sie	dürfen	können	mögen	müssen	sollen	wollen	wissen