15/11/2024 - Unité 2 - Grammaire (avoir)

Bonjour B1B!
Assieds-toi et prends tes affaires: ton livre, ta trousse et ta pochette.





Et ton sac par terre!
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 90 min

Éléments de cette leçon

Bonjour B1B!
Assieds-toi et prends tes affaires: ton livre, ta trousse et ta pochette.





Et ton sac par terre!

Slide 1 - Diapositive

Le planning
Aan het einde van het blokuur:
  1. weet je de Nederlandse vertaling van het werkwoord avoir.
  2. heb je de vervoegingen van het werkwoord avoir in je snelhechter genoteerd.
  3. kan je drie zinnen maken in het Frans met het werkwoord avoir.




Slide 2 - Diapositive

Wat wordt er van je verwacht?
  • Je behandelt anderen met respect.
  • Je bent op tijd.
  • Je hebt je spullen op orde: (gevulde snelhechter, boek, iPad).
  • Je doet mee in de les en je maakt het huiswerk.
  • Je durft fouten te maken en van jezelf te leren.

Slide 3 - Diapositive

Wat hebben we afgelopen les gedaan?

Slide 4 - Carte mentale

Grammaire (avoir)
  • Avoir is het Franse werkwoord voor hebben.
  • Pak je snelhechter erbij en kijk waar je ruimte hebt voor een plek waar je het werkwoord avoir kan vervoegen, net zoals met être.

Slide 5 - Diapositive

De vervoeging

Slide 6 - Diapositive

Schrijf de Franse vertaling op van het werkwoord "hebben"

Slide 7 - Question ouverte

Wat betekent "tu as" in het Nederlands?
A
jij hebt
B
jij bent
C
ik heb
D
wij zijn

Slide 8 - Quiz

Wat betekent "vous avez" in het Nederlands?
A
wij zijn
B
u heeft
C
jullie hebben
D
jullie zijn

Slide 9 - Quiz

Wat betekent "ils ont" in het Nederlands?
A
zij zijn
B
ik ben
C
wij hebben
D
zij hebben

Slide 10 - Quiz

Wat betekent "ik heb" in het Frans?
A
je suis
B
j'ai
C
elle a
D
elles ont

Slide 11 - Quiz

Wat betekent "wij hebben" in het Frans?
A
nous avons
B
tu as
C
il a
D
vous avez

Slide 12 - Quiz

Wat betekent "zij heeft" in het Frans?
A
il a
B
elles a
C
on a
D
elle a

Slide 13 - Quiz

avoir
=
 hebben




Sleep de juiste vorm van avoir naar het bijbehorende persoonlijk voornaamwoord
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
je/j'
as
ont
a
avez
avons
ai

Slide 14 - Question de remorquage

Grammaire (avoir)
  • Maak opdracht 8A , 8C en 8D op pagina 49/50.
  • Individueel of met je groepje.
  • Praten mag alleen met je groepje.
  • Opdrachten af? Probeer 8E te maken.
  • Help elkaar eerst voordat je de docent vraagt om hulp.
  • Eerder klaar? Begin met het doornemen van de woordenlijst "Apprendre 4 & 6 - Écouter & Parler" op pagina 65.

Slide 15 - Diapositive

Contrôler le grammaire
  • Goed antwoord? Geef jezelf een krul!
  • Antwoord niet goed? Geen zorgen! Schrijf het goede antwoord erbij en leer van jezelf.

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Diapositive

Ik snap de grammatica met het werkwoord avoir:
😒🙁😐🙂😃

Slide 21 - Sondage

Les devoirs
Voor dinsdag 19 november 2024:
  • Lr: Appr. 4&6: p65.
  • Mk: Opdr. 8B + 10: p49.
  • Hh: Appr. 1&2: p64.


Lr = leren , Mk = maken , Hh= herhalen



Slide 22 - Diapositive