recap grammar unit 5 yellow 3

unit 5 recap grammar
future will/ shall
can/ can't + verb
verbindingswoorden but/and/because
some < > any
to be able to + verb 
possessives 

1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsVoortgezet speciaal onderwijsMiddelbare schoolvmbo tLeerroute VT

Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 115 min

Éléments de cette leçon

unit 5 recap grammar
future will/ shall
can/ can't + verb
verbindingswoorden but/and/because
some < > any
to be able to + verb 
possessives 

Slide 1 - Diapositive

in this lesson we'll do recap grammar unit 5.

- many of you already know these topics we're going to practise, but a little check first, so go to the next slides.

Slide 2 - Diapositive


Welke zin is niet correct?
A
Shall we help you tomorrow?
B
Shall he help you tomorrow?
C
Will he help you tomorrow?
D
I shall help you tomorrow.

Slide 3 - Quiz


Have you got .... ideas for me?
A
some
B
any

Slide 4 - Quiz

I didn't see ..... in the house.
A
somebody
B
anybody

Slide 5 - Quiz

They want to go .... nice.
A
somewhere
B
anywhere

Slide 6 - Quiz

welk antwoord is niet goed.
A
Peter's cat
B
the children's cat
C
my parents's cat
D
Jess's cat.

Slide 7 - Quiz

welk antwoord is niet correct?
A
Jess's lesson
B
the boys' lesson
C
the lesson's start
D
Peter's lesson

Slide 8 - Quiz

future tense = iets gaat gebeuren, maar kan nog wel veranderen, dus nog niet helemaal zeker.
* will / shall + hele werkwoord

gebruik:
- bij alle persoonsvormen: will / 'll / won't 
- bij I / we: shall / 'll / shan't
- in vragen met I en we MOET je shall gebruiken

Slide 9 - Diapositive

iets kunnen - ergens toe in staat zijn
* can + hele werkwoord
* can't + hele werkwoord

gebruik: 
- bij iedereen lekker makkelijk hetzelfde
- dus: I can help you.                 - I can't help.
           He can help you.             - He can't help.
           They can help you.          - They can't help.

Slide 10 - Diapositive

verbindingswoorden gebruik je om 2 zinsdelen tot één zin te maken. 

Het is belangrijk om GOED  te lezen of het om:
- een reden gaat  - but
- een argument gaat  - because 
- iets gelijkwaardigs of niet-gelijkwaardigs gaat  -  and


Slide 11 - Diapositive

to be able to + verb
iets kunnen / ergens toe in staat zijn

er is geen duidelijk verschil tussen het gebruik van can+ verb of to be able to + verb. Beiden betekenen dat je iets kan, ergens toe in staat bent.

Slide 12 - Diapositive

bij to be able to + verb zijn paar dingetjes handig: 
               to be + able to + hele werkwoord
gebruik:
- juiste vorm van to be
- bij alle persoonsvormen gevolgd door:  able to
- en altijd het hele werkwoord

* I am able to help - I was able to help. 
* He isn't able to help - He wasn't able to help.
* Are they able to help? - Were they able to help?

Slide 13 - Diapositive

possessive = bezit

* altijd 's behalve bij meervoud op een s, dan alleen  '
* bij dingen gebruik je  of  

- Peter's chair
- children's chair
- Jess's chair
maar: my parents' chair
en: the back of the chair

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive